ECLI:NL:RBDHA:2025:20275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.50107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 12 juni 2025 de maatregel van bewaring opgelegd, welke maatregel nog steeds van kracht was. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De beoordeling richtte zich op de periode na 19 september 2025, het moment van het sluiten van het vorige onderzoek.

Eiser betoogde dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig was, onder andere vanwege mogelijke verwisseling van dacty slips en een schending van het beginsel van equality of arms. De rechtbank oordeelde dat de nationaliteit van eiser op 13 oktober 2025 door de Marokkaanse autoriteiten was bevestigd en dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestond, met een vlucht gepland op 29 oktober 2025. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en concludeerde dat de minister voldoende voortvarend handelde in de uitzetting. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.50107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het Justitieel Complex Schiphol, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 september 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 september 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is. Daartoe voert eiser allereerst aan dat de dacty slips mogelijk zijn verwisseld. Weliswaar is eisers nationaliteit bevestigd, echter ontbreekt de communicatie rondom de lp [3] -aanvraag. Eiser verzoekt daarom om afgifte van afschriften van alle correspondentie met betrekking tot de lp-aanvraag. Eiser verwijst hierbij naar het arrest van het EHRM [4] van 30 maart 1989,
Lamy tegen België [5] , en stelt dat sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms. Ook voert eiser aan dat, gelet op zijn uitlatingen en psychische gesteldheid, de voortduring van de maatregel van bewaring een schending oplevert van zijn psychische integriteit als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarnaast stelt eiser dat in de verslagen van de vertrekgesprekken niet is vermeld of gebruik is gemaakt van een beëdigd registertolk, hetgeen volgens hem in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Tot slot verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 31 januari 2025, waarin is geoordeeld dat het regime in JCS [6] een penitentiair karakter heeft en dat JCS niet als een gespecialiseerde inrichting kan worden beschouwd in de zin van artikel 10, lid 1, van de Opvangrichtlijn. [7]
Oordeel van de rechtbank
4.1.
De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om stukken op te vragen over de communicatie met betrekking tot de lp-aanvraag en volgt eiser niet in zijn stelling dat het beginsel van equality of arms is geschonden. De nationaliteit van eiser is op 13 oktober 2025 immers door de Marokkaanse autoriteiten bevestigd en er is voor eiser een vlucht geboekt, gepland op 29 oktober 2025. De rechtbank ziet geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat de dacty slips mogelijk verwisseld zouden zijn, en dat eiser niet de juiste persoon is. De enkele stelling hiertoe is onvoldoende. De gemachtigde van de minister merkt daarbij terecht op dat, indien eiser niet de juiste persoon blijkt te zijn, de geplande uitzetting niet zal kunnen doorgaan.
4.2.
Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat voortduring van de bewaring, gelet op de psychische gesteldheid van eiser, in strijd is met artikel 8 EVRM. Eiser heeft dit onvoldoende onderbouwd. De gemachtigde van de minister merkt terecht op dat eiser zich met betrekking tot zijn psychische gesteldheid tot de medische dienst kan wenden. Niet is gebleken dat eiser hiervan geen gebruik kan maken.
4.3.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat het zorgvuldigheidsbeginsel dan wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, omdat niet uit het verslag van het vertrekgesprek blijkt of er gebruik is gemaakt van een beëdigd registertolk. De rechtbank overweegt dat uit artikel 28 Wbtv [8] geen wettelijke verplichting volgt voor de DT&V [9] om uitsluitend gebruik te maken van beëdigde tolken. De minister heeft op de zitting aangegeven dat de DT&V eerst probeert een beëdigd registertolk in te schakelen, voordat een gekwalificeerde registertolk wordt ingeschakeld. De rechtbank is ook niet gebleken dat zich problemen hebben voorgedaan in de communicatie tijdens het vertrekgesprek. Eiser heeft evenmin aangevoerd dat zijn verklaringen in het gespreksverslag onjuist zouden zijn.
4.4.
De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, slaagt niet. De Afdeling [10] heeft deze uitspraak namelijk vernietigd. [11] Vervolgens heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, prejudiciële vragen gesteld. Totdat deze prejudiciële vragen zijn beantwoord, conformeert de rechtbank zich aan het oordeel van de Afdeling. [12] Dit betekent dat eiser gedetineerd mag worden in het JCS.
4.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [13] van 14 november 2022, 8 augustus 2023 en 27 januari 2025, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [14] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. De nationaliteit van eiser is bevestigd en op 29 oktober 2025 staat voor hem een vlucht gepland.
4.6.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage en wat op de zitting is besproken, blijkt dat sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 25 september 2025 is gerappelleerd op de lp-aanvraag bij Marokko en dat op 17 september 2025 en op 16 oktober 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Vervolgens is op 21 oktober 2025 een vlucht voor eiser aangevraagd. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
4.7.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Laissez-passer
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.10444/83.
6.Justitieel Complex Schiphol.
8.Wet beëdigde tolken en vertalers.
9.Dienst Terugkeer & Vertrek.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
13.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
14.Uitspraken van de Afdeling van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033 en 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219.