ECLI:NL:RBDHA:2025:20282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
25-7167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken om voorlopige voorzieningen tegen lasten onder bestuursdwang voor verwijdering van woonunits voor arbeidsmigranten

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025, wordt het verzoek van een glastuinbouwbedrijf afgewezen om een voorlopige voorziening te treffen tegen lasten onder bestuursdwang. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had het bedrijf gelast om binnen vier weken woonunits, die gebruikt worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten, te verwijderen. De verzoeker stelde dat het college het vertrouwensbeginsel had geschonden, omdat er eerder overleg was geweest over de legalisatie van de woonunits. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het college in redelijkheid een begunstigingstermijn van vier weken had kunnen stellen en dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de begunstigingstermijn niet bedoeld is om de uitkomst van in behandeling zijnde legaliseringsaanvragen af te wachten. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/7167, SGR 25/7168 en SGR 25/7170

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2025 in de zaken tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: mr. T. Bender).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op verzoeken om een voorlopige voorziening gaat over de besluiten van het college waarmee verzoeker lasten onder bestuursdwang zijn opgelegd. Verzoeker moet binnen vier weken de woonunits op zijn percelen, die gebruikt worden voor de huisvesting van arbeidsmigranten, verwijderen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om de besluiten tot schorsen.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
1.2.
Dit oordeel van de voorzieningenrechter, dat hierna wordt toegelicht, heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoeker exploiteert op verschillende locaties in de gemeente Westland een glastuinbouwbedrijf. Het personeelsbestand van verzoeker bestaat voor een groot deel uit arbeidsmigranten. Om deze arbeidsmigranten te huisvesten, zijn op diverse percelen die behoren tot het glastuinbouwbedrijf woonunits geplaatst.
2.1.
Eerder heeft het college verzoeker lasten onder dwangsom opgelegd ten aanzien van de percelen van verzoeker aan de [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te [plaats] , omdat is gebleken dat verzoeker woonunits op die percelen gebruikt voor bewoning door meerdere personen. Dit heeft er tot op heden niet toe geleid dat de woonunits zijn verwijderd en de bewoning door arbeidsmigranten is gestaakt.
2.2.
Op 16 september 2025 heeft het college verzoeker meegedeeld dat het voornemen bestaat om een last onder bestuursdwang op te leggen tegen de aanwezigheid van de woonunits op deze drie percelen. Verzoeker heeft hierover op 24 september 2025 zienswijzen ingediend.
2.3.
Met de bestreden besluiten van 6 oktober 2025 heeft het college verzoeker gelast om binnen vier weken de woonunits die zijn geplaatst op de percelen [adres 1] (zaak SGR 25/7170), [adres 2] (zaak SGR 25/7167) en [adres 3] (zaak SGR 25/7168) te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden. Indien verzoeker hieraan niet voldoet zal het college zelf uitvoering geven aan de lasten en de kosten daarvan geheel op verzoeker verhalen.
2.4.
Verzoeker heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten te schorsen tot 15 maart 2026 dan wel tot zes weken na de beslissingen op bezwaar.
2.5.
Verzoeker heeft nadere stukken overgelegd.
2.6.
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het college, vergezeld door mr. C.A. Manders-Chang, mr. K. Kayadelen, [naam 1] , mr. [naam 3] en [naam 2] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De begunstigingstermijn van de bestreden besluiten loopt tot en met 3 november 2025. Het college is niet bereid deze termijn te verlengen dan wel de effectuering van de bestreden besluiten op te schorten. Daarmee heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening.
Inhoudelijke beoordeling van de verzoeken
4. Verzoeker betoogt dat het college het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat niet handhavend zal worden opgetreden. In dat verband wijst verzoeker op de tussenuitspraak van de rechtbank van 18 juli 2025 [1] , waarin twee documenten worden genoemd die volgens verzoeker steun bieden voor zijn stelling dat hij redelijkerwijs mocht vertrouwen dat het college niet tot handhaving zou overgaan, te weten: de brief van het college van 12 september 2022 aan verzoeker en het voorblad bij het collegebesluit van 16 januari 2023. Ter zitting heeft verzoeker daaraan nog toegevoegd een e-mailbericht van [naam 3] , bestemmingsplanjurist van de gemeente, van 22 februari 2022.
4.1.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak van 18 juli 2025 nader gemotiveerd waarom volgens hem geen sprake is van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Genoemde correspondentie had betrekking op het in 2022 en 2023 tussen het college en verzoeker gevoerde overleg waarin werd beoordeeld of de woonunits gelegaliseerd konden worden en of er alternatieve huisvestingslocaties vergund zouden kunnen worden waar de arbeidsmigranten binnen een termijn van vijf jaar naartoe zouden kunnen verhuizen.
4.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon verzoeker aan voornoemde correspondentie en het destijds gevoerde overleg tussen verzoeker en het college niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat na dat overleg tegen de woonunits niet meer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat (1) verzoeker niet heeft voldaan aan de in de e-mail van [naam 3] van 22 februari 2022 genoemde voorwaarden, (2) de brief van het college van 12 september 2022 aan verzoeker over een alternatieve locatie, gelet op de nadrukkelijke vermelding op pagina 4, geen toezegging van het college bevat, (3) het voorblad bij het collegebesluit van 16 januari 2023 niet aan verzoeker is gericht en (4) het overleg niet tot het door verzoeker gewenste resultaat heeft geleid. De woonunits zijn niet gelegaliseerd, evenmin is een andere locatie beschikbaar gekomen voor grootschalige bewoning door arbeidsmigranten. Voor zover verzoeker aan de correspondentie en het gevoerde overleg al enig gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen, beperkt dat vertrouwen zich naar voorlopig oordeel tot de periode waarin dat overleg is gevoerd tot het moment dat verzoeker de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van de woonunits heeft ingetrokken, zijnde
1 februari 2023.
4.3.
Gelet hierop slaagt het beroep van verzoeker op het vertrouwensbeginsel naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet.
5. Verzoeker stelt dat de begunstigingstermijn te kort is en verlengd moet worden tot 15 maart 2026 dan wel tot zes weken na de beslissingen op bezwaar, omdat de arbeidsmigranten - waarvoor volgens verzoeker alternatieve huisvesting ontbreekt - in de periode van oktober tot en met februari nodig zijn voor het oogsten van amaryllissen. Verder wijst hij erop dat de woonunits al lange tijd op de percelen aanwezig zijn en dat zij voldoen aan de hieraan te stellen eisen. Verzoeker stelt ook dat hij arbeidsmigranten binnen vier weken geen andere huisvesting kan bieden en dat een voormalig wethouder heeft toegezegd dat de woonunits vijf jaar lang mogen blijven staan totdat de bewoners van de woonunits verhuizen naar een nieuwe locatie.
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat aan het college beslisruimte toekomt bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn. Het is vaste rechtspraak dat de begunstigingstermijn moet zijn afgestemd op de duur die nodig is om de overtreding te beëindigen. Het uitgangspunt is dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [2]
5.2.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in de bestreden besluiten in redelijkheid een begunstigingstermijn van vier weken kunnen stellen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.3.
Ter zitting is namens het college verklaard dat contacten zijn gelegd met uitzendbureaus om te informeren naar de mogelijkheden om de mensen die op dit moment in de woonunits verblijven elders te huisvesten. Op dit moment zijn op de betreffende percelen 54 personen ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Dit aantal is door verzoeker niet bestreden. Uit de navraag bij de uitzendbureaus blijkt dat dit aantal personen elders in de gemeente Westland kan worden ondergebracht. Van een capaciteitsgebrek ten aanzien van de huisvesting van arbeidsmigranten is op dit moment geen sprake, omdat het bij de meeste tuinbouwbedrijven nu geen oogsttijd is, waardoor minder personeel nodig is.
5.4.
Daarnaast heeft het college contact gelegd met aannemers om de woonunits te demonteren en af te voeren. Zij hebben aangegeven dat het mogelijk is om de woonunits binnen vier weken te demonteren en af te voeren.
5.5.
Verzoeker stelt dat het niet binnen die termijn mogelijk is om de arbeidsmigranten elders onder te brengen en de woonunits te verwijderen, maar heeft die stelling niet met stukken onderbouwd, zoals met correspondentie van uitzendbureaus of aannemers waaruit blijkt dat de termijn van vier weken te kort is om uitvoering te geven aan de opgelegde lasten.
5.6.
Verder is de begunstigingstermijn niet bedoeld om de uitkomst van in behandeling zijnde legaliseringsaanvragen af te wachten. [3] Overigens is de voorzieningenrechter niet gebleken dat op dit moment een of meerdere aanvragen om omgevingsvergunningen ter legalisatie van de woonunits bij het college in behandeling zijn.
5.7.
De door verzoeker genoemde belangen van de bewoners van de woonunits en het bedrijfsbelang van de kwekerij van verzoeker bij een langere begunstigingstermijn, leiden niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat verzoeker zijn stellingen ter zake niet met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd, geldt dat de woonunits al zeer lange tijd illegaal aanwezig zijn en dat verzoeker er al evenzeer geruime tijd mee bekend is dat hij deze dient te verwijderen. Tegen die achtergrond heeft het college een begunstigingstermijn van vier weken redelijk mogen achten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld, niet van belang is of de overtreder op een vanuit bedrijfseconomisch opzicht zo gunstig mogelijke wijze aan de last kan voldoen. [4]
6. In wat verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de gestelde begunstigingstermijn in de te nemen besluiten op bezwaar geen stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat de bestreden besluiten niet worden geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
griffier
de voorzieningenrechter is verhinderd
mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2643, r.o. 5.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3590.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3126.