ECLI:NL:RBDHA:2025:2037
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij haar referent. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 10 februari 2025 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had haar aanvraag op 9 februari 2024 ingediend, en verweerder, de minister van Asiel en Migratie, had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden, aangezien verweerder pas op 9 augustus 2024 een besluit had moeten nemen, maar dit niet heeft gedaan. Eiseres heeft verweerder op 18 september 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 6 december 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet op tijd heeft beslist en legt een termijn van twee weken op voor het nemen van een besluit. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, waardoor de rechtbank een langere termijn kan opleggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met de mogelijkheid tot verlenging indien nader onderzoek nodig is. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Eiseres heeft recht op verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen de gestelde termijnen een besluit bekend te maken.