ECLI:NL:RBDHA:2025:20448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL25.28326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bestaande uit meerdere personen met V-nummers, beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank oordeelde dat de minister niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn had beslist, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister uiterlijk op 31 december 2024 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eisers hebben de minister op 19 mei 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep is op 26 juni 2025 ingediend, wat tijdig was. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 en moet het door eisers betaalde griffierecht van € 194 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28326

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres 1, V-nummer: [V-nummer 1]

[eiseres 2], eiseres 2, V-nummer: [V-nummer 2]
[eiseres 3], eiseres 3, V-nummer: [V-nummer 3]
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer 4]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. M. Banwari).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij [naam] .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Het bezwaarschrift is gericht tegen het primaire besluit van verweerder van 29 mei 2024. Verweerder moet op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentien weken beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het primaire besluit dateert van 29 mei 2024 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Verweerder heeft op 19 augustus 2024 aan eisers verzocht om een verzuim te herstellen. Het verzuim is door eisers hersteld op 2 september 2024, waardoor de beslistermijn op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb is opgeschort van 20 augustus 2024 tot 3 september 2024. Daarnaast heeft verweerder eisers op 19 augustus 2024 bericht dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn met zes weken te verdagen (op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb).
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 31 december 2024 had moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben verweerder op 19 mei 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 26 juni 2025 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023 [2] en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024. [3] In deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 mei 2025 [4] bevestigd dat het geboden kader met beslistermijnen in de uitspraken van 3 juli 2024 nog altijd een juist uitgangspunt is. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De uitganspunten voor een passende beslistermijn die zijn geformuleerd in de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem zullen daarom ook worden toegepast in deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag.
7. In het verweerschrift van 28 juli 2025 verzoekt verweerder de rechtbank een termijn van zestien weken op te leggen omdat er inmiddels een behandelaar aan de zaak is toegewezen, op 17 juli 2025 een herstelverzuimmogelijkheid is geboden en afhankelijk van de reactie daarop mogelijk een DNA-onderzoek nodig is. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Dit is anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eisers meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eisers verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
9. Eisers verzoeken de rechtbank om de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de ingebrekestelling is ingediend na inwerkingtreding van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken, waarmee artikel 71b van de Vw is ingevoegd. Uit dit artikel volgt dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 194 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van eisers bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eisers schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 194 (honderdvierennegentig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
4.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2025:2337.