In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 november 2025, gaat het om een beroep dat eisers hebben ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers, een gezin met minderjarige kinderen, hebben asielaanvragen ingediend op 22 juni 2024. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor deze aanvragen is verstreken en dat de minister niet tijdig heeft beslist. Na het verstrijken van de termijn hebben eisers de minister verzocht om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen, maar dit verzoek is niet ingewilligd. Hierop hebben eisers beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. Dit betekent dat de rechtbank de minister opdraagt om alsnog een besluit te nemen op de aanvragen, waarbij rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. Dit houdt in dat de minister binnen zestien weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eisers vergoeden, vastgesteld op € 453,50.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, in aanwezigheid van griffier A.S. van der Veen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De rechtbank benadrukt dat als de minister niet binnen de opgelegde termijn een besluit neemt, hij aan eisers een dwangsom verschuldigd is. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000.