ECLI:NL:RBDHA:2025:20526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL25.49620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister stelde dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoerde dat het dossier incompleet was, dat het proces-verbaal van de ophouding te laat was opgemaakt, en dat zijn gemachtigde niet was uitgenodigd voor het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister de juiste grondslag voor de maatregel van bewaring heeft gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gronden had om de maatregel te dragen, en dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel. Eiser had niet aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door de onjuiste rechtsmiddelenclausule in het proces-verbaal. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de minister niet aan zijn inspanningsplicht heeft voldaan door niet expliciet te vragen of eiser akkoord ging met de afwezigheid van zijn gemachtigde, maar dat dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel is de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.49620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025, met behulp van een videoverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 21 oktober 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Hierbij heeft de rechtbank de minister de mogelijkheid gegeven om uiterlijk 24 oktober 2025 een proces-verbaal van de verbalisant, de heer [persoon A], over te leggen, met daarin een beschrijving van het telefoongesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de gemachtigde van eiser en de verbalisant voor het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van eiser. De minister heeft het proces-verbaal op 24 oktober 2025 in het digitale dossier geplaatst.
Partijen hebben toestemming gegeven om het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten. De rechtbank heeft het onderzoek op 30 oktober 2025 opnieuw gesloten.

Overwegingen

Heeft de minister een incompleet dossier overgelegd?
1. Eiser betoogt dat de minister een incompleet dossier heeft overgelegd. De minister heeft ten onrechte geen ID-staat en/of resultaten uit het Visum Informatie Systeem aan het dossier toegevoegd. Ook heeft de minister geen kopie van het visum/besluit ten aanzien van het visum overgelegd. Hierdoor heeft de gemachtigde van eiser deze stukken niet met eiser kunnen bespreken. Hierdoor kan eiser zich er niet tegen verdedigen.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat het dossier compleet is overgelegd. Niet in geschil is dat eiser een visum heeft gehad. Het enkele feit dat dit visum of een besluit ten aanzien hiervan niet in het dossier zit, maakt niet dat het dossier met betrekking tot de inbewaringstelling van eiser incompleet is. De gegevens van eiser komen voor in de Basis Voorziening Vreemdelingen en het Visum Informatie Systeem van Nederland, met als resultaat een positieve identificatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het proces-verbaal van de ophouding te laat opgemaakt?
2. Eiser betoogt dat de minister het proces-verbaal van het gehoor van de ophouding te laat heeft opgemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt dat dit op 13 oktober 2025 is gesloten en getekend, terwijl eiser op 10 oktober 2025 in bewaring is gesteld. Eiser betwist dat het geheugen van de verbalisant dusdanig goed is dat hij na drie dagen nog precies kan reproduceren wat er tijdens het gehoor van de ophouding is besproken. Hierdoor kan eiser niet nagaan of het proces-verbaal correct en volledig is.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het feit dat het proces-verbaal niet op dezelfde dag als de dag waarop het gehoor heeft plaatsgevonden is opgemaakt laat onverlet dat gebruik gemaakt kan zijn van een opname of van aantekeningen van het gehoor. Het enkele feit dat het proces-verbaal op 13 oktober 2025 is opgemaakt maakt daarom niet noodzakelijkerwijs dat het enkel is gebaseerd op het geheugen van de verbalisant. Ook wanneer het proces-verbaal wel zou zijn opgemaakt uit het geheugen van de verbalisant, is dit nog geen reden om een gebrek aan te nemen. Eiser heeft ook niet inzichtelijk gemaakt dat het proces-verbaal een onjuiste weergave bevat van wat tijdens het gehoor is besproken.
Heeft de minister een onjuiste rechtsmiddelenclausule genoemd in het proces-verbaal van de ophouding?
3. Partijen zijn het er met elkaar over eens dat de minister een onjuiste rechtsmiddelenclausule heeft genoemd in het proces-verbaal van de ophouding. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat in dergelijke gevallen een belangenafweging dient plaats te vinden. [1] Naar het oordeel van de rechtbank valt de belangenafweging in het voordeel van de minister uit. Hierbij is het van belang dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad, omdat er tijdig beroep is ingediend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte de gemachtigde van eiser niet uitgenodigd voor het gehoor?
4. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte zijn gemachtigde niet heeft uitgenodigd voor het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Hierbij is het van belang dat de gemachtigde van eiser niet heeft aangegeven dat zij niet bij het gehoor aanwezig kon of wilde zijn. Toen de gemachtigde van eiser werd gebeld met de mededeling dat eiser in bewaring zou worden gesteld, heeft de gemachtigde van eiser dit voor kennis aangenomen. In dit gesprek is de gemachtigde van eiser echter niet gevraagd of zij bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aanwezig wilde zijn. Eiser betoogt dat hij hierdoor is benadeeld, omdat hij graag voor het gehoor langer met de advocaat van gedachten had willen wisselen en wilde dat zijn advocaat bij het gehoor aanwezig was.
4.1.
In de op ambtseed opgemaakte verklaring van de verbalisant van 23 oktober 2025, die na de heropening in het digitale dossier is geplaatst, staat dat de verbalisant telefonisch contact heeft opgenomen met de gemachtigde van eiser. De verbalisant heeft verklaard dat de gemachtigde van eiser in dat telefoongesprek heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te zijn. Omdat zowel het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling als de brief van 23 oktober 2025 een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal is, gaat de rechtbank uit van de juistheid hiervan. De verklaring van de gemachtigde van eiser dat de verbalisant haar niet heeft uitgenodigd, maakt dit niet anders. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister het gehoor van eiser ten onrechte afgenomen zonder aanwezigheid van een advocaat?
5. In het aanvullende bericht van 24 oktober 2025 voert eiser aan dat de minister ten onrechte niet de piketcentrale heeft ingeschakeld toen bleek dat de gemachtigde van eiser niet bij het gehoor kon/wilde zijn. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, waaruit volgt dat de minister aan de vreemdeling moet vragen of hij/zij goedkeuring geeft voor het plaatsvinden van het gehoor zonder rechtsbijstand. [2] In het geval van eiser is deze goedkeuring niet gevraagd.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet aan zijn inspanningsplicht voldaan. In het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is aan eiser niet uitdrukkelijk gevraagd of hij akkoord was met de afwezigheid van zijn gemachtigde bij het gehoor. Dit had de minister wel moeten doen.
5.2.
De schending van de inspanningsverplichting leidt echter niet zonder meer tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 17 maart 2020, blijkt dat er in dat geval ruimte is voor een belangenafweging. [3]
5.3.
In het geval van eiser weegt de ernst van het gebrek niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend en valt de belangenafweging uit in het voordeel van de minister. Daarin weegt zwaar dat eiser zijn gemachtigde voorafgaand aan het gehoor heeft gesproken. Eiser is niet van rechtsbijstand verstoken gebleven, ook gezien het feit dat de gemachtigde van eiser enkele uren na de inbewaringstelling van eiser beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de onjuiste grondslag voor de maatregel van bewaring gebruikt?
6. Eiser betoogt dat de minister niet de juiste grondslag heeft gebruikt voor de maatregel van bewaring. De minister heeft de maatregel van bewaring niet kunnen baseren op artikel 59b van de Vw 2000, omdat niet is gebleken hoe de inbewaringstelling van eiser kan leiden tot het verkrijgen van gegevens die anders niet kunnen worden verkregen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de juiste grondslag gebruikt voor de maatregel van bewaring. Hierbij verwijst de rechtbank naar de maatregel van bewaring, waaruit volgt dat eiser zich heeft onttrokken aan het gestelde toezicht. Daardoor staat het middel van bewaring in redelijke verhouding tot het doel ervan, namelijk het verzamelen van gegevens ten behoeve van de aanvraag van eiser voor een verblijfsrecht op asielrechtelijke gronden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7.1.
Eiser heeft alle zware en lichte gronden betwist. Ten aanzien van zware grond 3b voert eiser aan dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser heeft de uiterste vertrektermijn van zijn visum niet overtreden. Dit wordt ook niet aan eiser tegengeworpen in de maatregel van bewaring. Ook is eiser niet eerder in Nederland meegedeeld dat hij onrechtmatig verblijf had. Ten aanzien van zware grond 3c betoogt eiser dat deze grond onvoldoende is gemotiveerd, omdat niet is gespecificeerd hoe het visumbesluit aan eiser kenbaar is gemaakt.. Ten aanzien van lichte grond 4c voert eiser aan dat in de motivering van deze grond niets wordt gezegd over de asielaanvraag van eiser. De motivering is onjuist, omdat die enkel ziet op de vertrekplicht.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende gronden om de maatregel te kunnen dragen. Voor de zware gronden 3b en 3c is het voldoende dat deze feitelijk juist zijn. Anders dan eiser stelt is zware grond 3b feitelijk juist. Zoals blijkt uit de Basis Voorziening Vreemdelingen en het Visum Informatie Systeem heeft eiser eerder een visum gehad. Omdat eiser op 9 oktober 2025 in Nederland is aangetroffen kan worden geconcludeerd dat hij de termijn van het visum heeft overschreden. Eiser heeft ook geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatig verblijf bij de Korpschef. Ook zware grond 3c is feitelijk juist. Zoals blijkt uit de Basis Voorziening Vreemdelingen en het Visum Informatie Systeem heeft eiser eerder een visum gehad. Omdat eiser op 9 oktober 2025 in Nederland is aangetroffen blijkt hieruit dat eiser zich niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde vertrektermijn. De feitelijke juistheid van lichte grond 4c is niet betwist. Ook het onttrekkingsrisico is voldoende toegelicht, omdat de minister heeft gemotiveerd dat eiser zich niet beschikbaar houdt voor toezicht of de voorbereiding van zijn vertrek omdat hij niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Deze gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hetgeen verder is aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kan daarom niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd?
8. Eiser betoogt dat de minister een lichter middel dan de inbewaringstelling had moeten opleggen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet is gekozen voor een lichter middel. De minister heeft hierbij ten onrechte niet vermeld welk lichter middel hij heeft beoordeeld.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank had de minister niet hoeven volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Hierbij wijst de minister terecht op het feit dat eiser eerder illegaal in Nederland en/of de Europese Unie heeft verbleven. Ook blijkt het onttrekkingsrisico uit de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister onvoldoende rekening gehouden met het persoonlijk belang van eiser?
9. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het persoonlijk belang van eiser. De minister heeft er geen oog voor gehad dat eiser zich identificeert als vrouw. Hierdoor voelt eiser zich niet veilig tussen de mannelijke gedetineerden in het detentiecentrum Rotterdam.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende rekening gehouden met het persoonlijk belang van eiser. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiser pas aan het eind van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft aangegeven dat hij van geslacht wil veranderen. Bij het vertrekgesprek van 15 oktober 2025 heeft eiser niet laten blijken dat hij daardoor problemen heeft ondervonden tijdens zijn inbewaringstelling, maar heeft eiser verklaard dat het goed met hem gaat.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11.1.
Gelet op de geconstateerde gebreken onder rechtsoverwegingen 3 en 5.1 en hetgeen overwogen is onder rechtsoverweging 5.3 ziet de rechtbank wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een betaling van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 2 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4066
2.Rb Den Haag, zp Roermond 19 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14821.
3.ABRvS 17 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:764.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.