ECLI:NL:RBDHA:2025:20556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
NL25.35808 en NL25.35809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van faciliterende visa voor Surinaamse kinderen in het kader van het recht op gezinshereniging en vrij verkeer binnen de EU

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van aanvragen voor faciliterende visa voor twee Surinaamse kinderen. De moeder, die met haar Nederlandse kind naar Nederland was gereisd, had aanvragen ingediend voor haar oudste Surinaamse kinderen, die door de minister van Buitenlandse Zaken waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visa in strijd was met het recht op vrij verkeer en verblijf van het Nederlandse kind, zoals vastgelegd in artikel 20 van het VWEU. De rechtbank stelde vast dat de afwijzing van de aanvragen de nuttige werking van dit artikel zou aantasten, aangezien de moeder als alleenstaande ouder niet kon worden verplicht om te kiezen tussen haar kinderen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen 15 dagen de faciliterende visa te verlenen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. De rechtbank oordeelde ook dat de proceskosten voor de eisers vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.35808 (beroep)
NL25.35809 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [V-nummer 1]
[V-nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren [geboortedatum 1] 2012, eiseres
en

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2014, eiser
beiden van Surinaamse nationaliteit,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom)
en

de minister van Buitenlandse zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. Bij besluiten van 3 december 2024 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers voor de verlening van faciliterende visa afgewezen. Bij besluit van
30 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
1.1.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers (via een videoverbinding), de moeder van eisers en hun gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvragen voor faciliterende visa mocht afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerder mocht de aanvragen van eisers niet afwijzen. Zij krijgen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De feiten in deze zaak
4. Eisers zijn de twee oudste Surinaamse kinderen van [moeder] (moeder). Moeder heeft de Surinaamse nationaliteit en is alleenstaande ouder van vier kinderen. Haar derde kind is [naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2019. [naam 1] heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar vierde kind is [naam 2] , geboren op
[geboortedatum 4] 2021, zij heeft net als eisers de Surinaamse nationaliteit.
4.1.
Moeder en haar Surinaamse dochter [naam 2] hebben in juli 2023 faciliterende visa gekregen om met de Nederlandse dochter [naam 1] naar Nederland te reizen. Deze aanvragen heeft verweerder ingewilligd, omdat zich een situatie voordoet als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez [1] . Omdat de woning in Nederland van moeders zus waar zij tijdelijk konden verblijven te klein was, heeft moeder eisers destijds niet mee kunnen nemen naar Nederland. Eisers zijn daarom achtergebleven bij familie in Suriname met de intentie om zich bij hun moeder en zusjes te voegen zodra er een geschikte woning groot genoeg voor het hele gezin zou zijn gevonden. Tot aan het vertrek van moeder met eisers’ zusjes [naam 2] en [naam 1] woonde het hele gezin samen in Suriname.
4.2.
Nadat moeder in augustus 2024 in Nederland een geschikte eigen woning had gevonden, wilde zij haar gezin herenigen. Daarom heeft zij op 17 september 2024 aanvragen gedaan voor faciliterende visa voor eisers, welke verweerder met de primaire besluiten heeft afgewezen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Besluitvorming
5. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht als bedoeld in artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest Chavez-Vilchez zoals nader uitgewerkt in paragraaf B10/2.2 van de Vc [3] . Volgens verweerder is niet gebleken dat eisers feitelijk tot het gezin van moeder behoren, dat sprake is van meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken noch dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen eisers en hun moeder.
Had verweerder aan eisers de faciliterende visa moeten verlenen?
6. Op de zitting heeft de moeder van eisers naar voren gebracht dat het nooit haar bedoeling is geweest om haar oudste kinderen in Suriname achter te laten. Enkel vanwege de beperkte tijdelijke woonruimte in Nederland was moeder genoodzaakt om eerst met haar twee jongste kinderen naar Nederland af te reizen en haar oudste kinderen tijdelijk achter te laten bij oma. Het valt zowel moeder als de rest van het gezin zwaar dat zij al zo lang gescheiden van elkaar leven. Het is moeilijk om haar oudste kinderen steeds te vertellen dat ze er alles aan doet om hen naar Nederland te kunnen laten komen en dat ze hen telkens teleur moet stellen. Eisers hebben op de zitting naar voren gebracht dat zij hierdoor steeds minder vertrouwen hebben in hun moeder en haar belofte dat ze zich kunnen herenigen met hun moeder en zusjes in Nederland.
6.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals het Hof [4] in het arrest Chavez-Vilchez heeft overwogen bestaan er zeer bijzondere situaties waarin aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een burger van de Unie een verblijfsrecht moet worden toegekend, omdat anders aan het Unieburgerschap de nuttige werking zou worden ontnomen indien, als gevolg van de weigering om een dergelijk recht te verlenen, deze burger feitelijk verplicht is het grondgebied van de gehele Unie te verlaten en hem zo het effectieve genot van de essentie van de aan die status ontleende rechten worden ontzegd. [5]
6.2.
Deze rechtspraak van het Hof is ook van toepassing in het geval de burger van de Unie feitelijk de toegang tot het grondgebied van de Unie wordt ontzegd, omdat aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een burger van de Unie geen toegang tot het grondgebied van de Unie wordt verleend. [6]
6.3.
Uit de inwilliging van de aanvragen van de faciliterende visa voor moeder en haar Surinaamse kind [naam 2] , volgt dat verweerder heeft erkend dat een afwijzing van deze aanvragen zou leiden tot een rechtstreekse aantasting van het aan het Unieburgerschap ontleende recht van vrij verkeer en het recht op verblijf van haar Nederlandse kind [naam 1] . Gelet op de leeftijd van [naam 1] , is zij zonder haar moeder namelijk niet in staat om gebruik te maken van haar recht op vrij verkeer en het recht op verblijf. Het op deze wijze verzekeren van de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU brengt ook mee dat eisers de toegang tot het grondgebied van Nederland niet kan worden ontzegd, omdat van de moeder als alleenstaande ouder redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij moet kiezen tussen haar oudste Surinaamse kinderen en haar Nederlandse kind. Het enkele feit dat moeder en haar jongste kinderen vanwege een huisvestingsprobleem in Nederland een periode feitelijk gescheiden hebben geleefd van eisers en zij tijdelijk worden opgevangen door hun oma maakt dit niet anders.
6.4.
De weigering om eisers faciliterende visa te verlenen heeft daarom tot gevolg dat het recht van vrij verkeer en het recht op verblijf van hun zus [naam 1] wordt aangetast en doet daarmee afbreuk aan de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU.
6.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte niet de volle werking van artikel 20 van het VWEU heeft gewaarborgd. Verweerder heeft met een te beperkte bril gekeken naar de afhankelijkheidsverhouding tussen [naam 1] , moeder en eisers. [7] De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het is niet nodig wat eisers verder hebben aangevoerd te bespreken. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het bezwaar tegen de primaire besluiten wordt gegrond verklaard. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Daarover overweegt de rechtbank dat vaststaat dat de feiten in deze zaak duidelijk zijn en dat zij de overtuiging heeft dat de uitkomst van het geschil, in het geval verweerder opnieuw in de zaak zou voorzien, geen andere zou zijn en dat deze uitkomst de toets aan het recht kan doorstaan. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder eisers binnen 15 dagen faciliterende visa moet verlenen. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor iedere dag dat hij de genoemde termijn van 15 dagen na de dag van verzending van deze uitspraak overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van
een voorlopige voorziening. Het verzoek hiertoe wordt daarom afgewezen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte griffie- en proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL25.35808,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen de primaire besluiten gegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eisers binnen 15 dagen faciliterende visa moet verlenen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor iedere dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL25.35809,
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Kooring, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de beslissing op het
beroep betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze
uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet
afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening
(een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige
voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.Zie het arrest Chavez-Vilchez, punt 63, en de daar aangehaalde rechtspraak.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling) van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8631.
7.Vergelijk de uitspaak van de Afdeling van 22 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3344.