Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een asielaanvraag van een eiser uit Syrië. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarbij de rechtbank vaststelde dat de uiterste termijn van 21 maanden, zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, was overschreden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden en droeg de minister van Asiel en Migratie op om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag. Indien deze termijn niet werd nageleefd, zou de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeuren, met een maximum van € 15.000.
Daarnaast werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 453,50, waarbij de rechtbank 1 punt toekende voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak werd gedaan zonder zitting en is openbaar gemaakt. De rechtbank verwees naar de bijlage voor het wettelijk kader en de overwegingen die aan de uitspraak ten grondslag lagen. De rechtbank benadrukte dat indien de beslistermijn niet werd nageleefd, de eiser recht had op een rechterlijke dwangsom, en dat de minister verplicht was om alsnog een besluit te nemen binnen de gestelde termijn. De uitspraak is relevant voor de toepassing van de Vreemdelingenwet en de regels omtrent het tijdig beslissen op asielaanvragen.