ECLI:NL:RBDHA:2025:20671
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Eiser had zijn aanvraag op 23 juli 2024 ingediend, en de minister was verplicht om binnen 90 dagen te beslissen. De minister heeft echter de beslistermijn verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 21 januari 2025 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser de minister op 16 juli 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 21 augustus 2025 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank legt de minister op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit bekend te maken. Indien de minister besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank bepaalt ook dat de minister een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 196 worden vergoed.
De rechtbank overweegt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval, wat aanleiding geeft om een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van zowel de rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter onderbouwing van haar beslissing.