ECLI:NL:RBDHA:2025:20854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
NL25.30418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten voor iMMO-rapportage in asielprocedure en de rechtvaardiging van onderscheid tussen eerste en opvolgende aanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2025, wordt de afwijzing van het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van een iMMO-rapportage behandeld. Eiseres, van Guinese nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend die op basis van een iMMO-rapportage was ingewilligd. De minister van Asiel en Migratie had echter de kostenvergoeding voor deze rapportage afgewezen, met het argument dat de kosten voor een iMMO-rapport in het kader van opvolgende aanvragen niet vergoed worden. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het onderscheid tussen eerste en opvolgende aanvragen gerechtvaardigd is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.30418

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. Ö. Sari).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiseres om kostenvergoeding van de door haar overgelegde iMMO [1] -rapportage. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het onderscheid tussen eerste en opvolgende procedures voor wat betreft het vergoeden van de kosten voor een iMMO-rapportage gerechtvaardigd is. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 23 mei 2024 is het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van de door haar overgelegde iMMO-rapportage afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juni 2025 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Voorgeschiedenis
3. Eiseres heeft op 18 maart 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 augustus 2018 heeft de staatssecretaris (nu: de minister) deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Deze afwijzing is met de uitspraak van de Afdeling [2] van 16 januari 2019 in rechte vast komen te staan.
3.1.
Op 23 januari 2019 heeft eiseres een herhaalde asielaanvraag ingediend. Op 25 juli 2019 heeft eiseres een mail van het iMMO van 22 juli 2019 overgelegd, waarin het iMMO heeft medegedeeld dat er medisch onderzoek zal worden gedaan in de zaak van eiseres. Bij besluit van 3 september 2019 is de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Met de uitspraak van 11 november 2019 van deze rechtbank en zittingsplaats is dit besluit in rechte vast komen te staan. [3]
3.2.
Op 11 oktober 2020 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hierbij heeft eiseres een iMMO-rapportage van 3 juni 2020 ingediend. Bij besluit van 11 maart 2022 is de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Nu eiseres niet in staat was gebleken om te worden gehoord, is de asielaanvraag afgedaan op basis van de door eiseres overgelegde iMMO-rapportage. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, omdat niet beslist zou zijn op het verzoek om de kosten van het iMMO-rapport te vergoeden. In de uitspraak van 21 juli 2022 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, de staatssecretaris op grond van artikel 8:75 van de Awb [4] veroordeeld de kosten van de iMMO-rapportage tot een bedrag van
€ 3.675,- aan eiseres te vergoeden. De staatsecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en de Afdeling heeft dit hoger beroep bij uitspraak van 10 april 2024 gegrond verklaard. [5] De Afdeling heeft onder meer overwogen dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte op grond van artikel 8:75 van de Awb heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van de iMMO-rapportage. Het is aan de staatssecretaris om een besluit te nemen op het verzoek om vergoeding van kosten van het iMMO-rapport. Omdat de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen een besluit te nemen op het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport.
Het bestreden besluit
4. Met het besluit van 23 mei 2024 heeft de staatssecretaris het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport afgewezen. Met het bestreden besluit heeft de minister deze afwijzing gehandhaafd. De minister heeft zich onder verwijzing naar het Informatiebericht (IB) 2023/12, het IB 2025/4 en de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 9 mei 2017, kenmerk 34088, op het standpunt gesteld dat de gemaakte kosten voor het iMMO-rapport niet in aanmerking komen voor vergoeding. Reden daarvoor is dat eiseres het rapport pas in het kader van de opvolgende aanvraag (de derde asielaanvraag) heeft ingebracht in plaats van in de eerste procedure. Volgens de minister is geen sprake van één van de uitzonderingen als opgenomen in voornoemd IB.
5. Eiseres voert aan dat de minister een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen eerste en opvolgende asielaanvragen bij zijn beslissing om de kosten van een iMMO-rapport al dan niet te vergoeden. Bij een eerste aanvraag kan een vreemdeling nog niet overzien of de minister zijn verklaringen voldoende aannemelijk zal vinden. Bovendien kan een dergelijk onderzoek belastend zijn als gevolg van eventuele trauma’s. Het door de minister gemaakte onderscheid is eveneens onrechtvaardig, omdat de minister de opvolgende aanvraag alleen zal behandelen als de vreemdeling nieuwe elementen en bevindingen aandraagt. Het iMMO-rapport vormde in het geval van eiseres het enige novum en naar aanleiding van het rapport heeft de minister de asielaanvraag van eiseres ingewilligd. Eiseres stelt dat het iMMO-rapport een medisch onderzoek betreft als bedoeld in artikel 18 van de Procedurerichtlijn. [6] De zinssnede “Overeenkomstig dit lid verrichte medische onderzoeken worden betaald uit openbare middelen” uit het eerste lid van artikel 18 van de Procedurerichtlijn is niet geïmplementeerd. De door de minister aangehaalde IB 2023/12 en IB 2025/4 zijn geen algemeen verbindende voorschriften en moeten buiten beschouwing worden gelaten dan wel richtlijnconform worden geïnterpreteerd. In artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig bepaald dat, als een medisch onderzoek betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade volgens de beslissingsautoriteit relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag, deze onderzoeken worden betaald uit openbare middelen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen eerste en opvolgende asielaanvragen. Tot slot is niet in geschil dat het iMMO-rapport relevant is gebleken voor de inwilliging van de aanvraag. De kosten voor de iMMO-rapportage moeten dan ook uit de openbare middelen worden bekostigd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Artikel 18 van de Procedurerichtlijn luidt als volgt:
“Artikel 18 Medisch onderzoek
1. Wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU relevant acht, en mits de verzoeker daarmee instemt, regelen de lidstaten een medisch onderzoek van de verzoeker betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Bij wijze van alternatief kunnen de lidstaten erin voorzien dat de verzoeker dat medisch onderzoek regelt. De in de eerste alinea bedoelde medische onderzoeken worden verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars en het resultaat daarvan wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd aan de beslissingsautoriteit. De lidstaten kunnen de medische beroepsbeoefenaars aanwijzen die deze medische onderzoeken mogen verrichten. De weigering van de verzoeker om een dergelijk medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen. Overeenkomstig dit lid verrichte medische onderzoeken worden betaald uit openbare middelen.
2. Wanneer er geen medisch onderzoek overeenkomstig lid 1 wordt uitgevoerd, stellen de lidstaten verzoekers ervan in kennis dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade.
3. De resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde medische onderzoeken worden door de beslissingsautoriteit beoordeeld samen met de andere elementen van het verzoek.”
7.1.
Artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn ziet op situaties waarin de minister aanleiding ziet om over te gaan tot nader medisch onderzoek. De rechtbank is met de minister van oordeel dat die situatie hier niet aan de orde is. Uit het tweede lid volgt dat wanneer er geen medisch onderzoek op grond van het eerste lid wordt uitgevoerd, lidstaten verzoekers ervan in kennis stellen dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen. Uit het derde lid volgt dat de resultaten van de in de eerste en het tweede lid bedoelde onderzoeken door de beslisautoriteiten worden beoordeeld samen met de andere elementen van het verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 18 van de Procedurerichtlijn niet dat de minister gehouden is om de kosten van de uit het tweede lid bedoelde onderzoek te vergoeden.
8. De rechtbank stelt vast dat de minister in IB 2025/4 heeft uitgewerkt in welke gevallen hij desondanks tot vergoeding zal overgaan. Voornoemd IB is door de minister dan ook als toetsingskader gehanteerd. In het IB is vermeld dat, indien een iMMO-rapport wordt ontvangen in een opvolgende aanvraag, doorgaans niet zal worden overgegaan tot vergoeden van de kosten, ook niet indien het rapport aandeel hebbend is in de uiteindelijke inwilliging. Hierbij maakt het geen verschil op welk moment het iMMO-rapport is ingebracht. Ook indien een vreemdeling in beroep of na het voornemen een iMMO-rapport inbrengt, zal niet worden overgegaan tot vergoeding van de kosten. Hiervoor is gekozen omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen. Dit zal anders zijn indien:
  • de vreemdeling al in de eerste procedure om een iMMO-rapport heeft gevraagd, maar dit nog niet beschikbaar was ten tijde van het besluit of de behandeling van de zaak in beroep, en de IND en/of de rechtbank niet bereid was/waren de besluitvorming of het beroep aan te houden in afwachting van dit rapport; of
  • de vreemdeling feiten en omstandigheden naar voren brengt, op grond waarvan redelijkerwijs niet van hem kon worden verwacht dit rapport eerder in te dienen. Hierbij is er sprake van maatwerk. Bij maatwerk worden de merites van de individuele zaak onderzocht. Hiervoor kunnen (per definitie) geen criteria worden genoemd. In de beoordeling van de vraag of een iMMO-onderzoek voor vergoeding in aanmerking komt, wordt bezien wat de reden is waarom de vreemdeling het onderzoeksrapport naar eigen zeggen niet in de eerste procedure heeft overgelegd.
Indien deze situaties zich voordoen zal alsnog tot vergoeding van de kosten worden overgegaan.
9. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister zich op het standpunt gesteld dat het onderscheid tussen een eerste en opvolgende procedure voor wat betreft het vergoeden van de kosten gerechtvaardigd is. De gemachtigde van de minister heeft toegelicht dat een vreemdeling reeds tijdens een eerste procedure kan aangeven dat medische aspecten een rol spelen en dat wordt overwogen een iMMO-rapportage aan te vragen. De gemachtigde van de minister heeft verder ter onderbouwing van het onderscheid verwezen naar de brief van 9 mei 2017 aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en het IB 2025/4. Naar het oordeel van de rechtbank is met het voorgaande onvoldoende gemotiveerd dat het verschil dat de minister maakt tussen eerste en opvolgende procedures bij de beslissing om de kosten al dan niet te vergoeden gerechtvaardigd is. De rechtbank overweegt hierbij dat een vreemdeling is gehouden zijn asielaanvraag zoveel mogelijk te staven en alle elementen en bevindingen waarover hij beschikt aan te dragen. Bij een eerste aanvraag kan een vreemdeling echter nog niet overzien of de minister zijn verklaringen en (eventuele) medische stukken die zijn overgelegd voldoende zal vinden om zijn asielmotief geloofwaardig te achten. Als een vreemdeling te snel een iMMO-rapport laat opmaken, voordat het voornemen is uitgebracht, worden de kosten ook niet vergoed. Verder is voorstelbaar dat een uitspraak van de rechter wordt afgewacht, voordat het onderzoek wordt verricht om een medische forensische rapportage te kunnen opstellen. Het ondergaan van een dergelijk onderzoek kan belastend zijn, omdat het confronterend kan zijn om over ondergane traumatiserende gebeurtenissen te spreken. Er kunnen dus goede en gerechtvaardigde redenen zijn om niet al in een eerste procedure zelf medisch onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van medisch steunbewijs. Het is de rechtbank niet gebleken dat de minister altijd rekening houdt met al deze redenen. Daarbij komt dat de minister een opvolgende aanvraag alleen zal behandelen als de vreemdeling nieuwe elementen en bevindingen aandraagt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres het iMMO-rapport als enige novum aan haar tweede opvolgende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd en dat dit iMMO-rapport de reden van inwilliging van de asielaanvraag is geweest. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het door de minister gemaakte onderscheid tussen eerste en opvolgende procedures bij de beslissing om de kosten voor een iMMO-rapportage te vergoeden gerechtvaardigd is.
10. De rechtbank verklaart het beroep, gelet op het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek, gegrond.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek
2.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
3.NL19.20789.
4.Algemene wet bestuursrecht.
6.Richtlijn 2013/32/EU.