Overwegingen
1. De rechtbank vindt een zitting niet nodig en heeft partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De minister dient uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking te geven.3 Indien de minister onderzoekt of de aanvraag niet in behandeling dient te worden genomen4, vangt deze termijn aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.5
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
3 Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5 Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
4. Eiser heeft op 15 december 2020 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Naar aanleiding van de aanvraag, heeft de minister op 18 januari 2021 aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen6. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 2 februari 2021. De minister diende eiser vanaf dat moment uiterlijk binnen zes maanden over te dragen.7 De minister heeft eiser daarom bij beschikking van 24 maart 2021 schriftelijk laten weten zijn aanvraag niet in behandeling te nemen.
5. Op 1 juni 2021 heeft de minister de Italiaanse autoriteiten meegedeeld dat de termijn voor de overdracht van eiser is opgeschort.8 Echter, bij uitspraak van 22 november 2023 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat deze overdrachtstermijn slechts wordt opgeschort in het geval dat de rechtbank een verzoek tot opschorten van de overdrachtstermijn heeft toegewezen.9 Dat is in het geval van eiser niet gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank is de termijn voor de overdracht van eiser naar Italië dus niet opgeschort geweest.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet tijdig aan Italië is overgedragen en dat de minister per 3 augustus 2021 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De minister had dus uiterlijk zes maanden later, op 3 februari 2022, op de aanvraag moeten beslissen.10
7. Eiser heeft op 24 november 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de ABRvS van 4 maart 202411 volgt echter dat de minister niet van eiser mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende. De minister had, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog definitief op de aanvraag van 15 december 2020 moeten beslissen.
8. Eiser heeft de minister op 20 december 2024 in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
9. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.12
6 Artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
7 Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
8 Artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening.
10 Artikel 42, eerste lid, van de Vw
12 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
10. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 21 maanden13 is overschreden. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.14 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
11. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere nadere beslistermijn op dan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 202015.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
12. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet-naleven daarvan een dwangsom.16 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202217 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
13. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.18 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
13 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
16 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
18 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).