ECLI:NL:RBDHA:2025:21134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.53294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de voortduring van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortduring van een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was eerder opgelegd op 27 juni 2025 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding vroeg. De rechtbank had eerder al uitspraken gedaan op 11 juli 2025 en 9 september 2025, waarin de rechtmatigheid van de maatregel werd getoetst. In de huidige procedure heeft de rechtbank beoordeeld of de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser, die al meer dan vier maanden in bewaring zit. Eiser voerde aan dat de minister te traag handelt, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende voortvarend is geweest. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden zijn om de maatregel van bewaring op te heffen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 27 juni 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste
beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 11 juli 2025. [1] Op het tweede beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 9 september 2025. [2]
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op
gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 6 november 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [3]

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.
Uit de uitspraak van 9 september 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 september 2025) rechtmatig is.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
3. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser zit inmiddels al ruim vier maanden in bewaring. Hij werkt actief mee aan zijn uitzetting door bijvoorbeeld brieven te schrijven aan de Egyptische vertegenwoordiging en mee te werken aan de opschaling van zijn zaak bij de Egyptische vertegenwoordiging om zo sneller te kunnen worden uitgezet. De minister heeft niet gemotiveerd waarom er niet eerder is opgeschaald. Door zo lang te wachten met opschaling zit eiser mogelijk onnodig lang in bewaring.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 6 augustus 2025 volgt dat eiser toen nog heeft aangegeven dat hij niets zal ondernemen om zijn terugkeer mogelijk te maken. Pas tijdens het vertrekgesprek van 10 september 2025 heeft hij een brief geschreven aan de Egyptische vertegenwoordiger. Dit is vertaald en vervolgens is, zo volgt uit het vertrekgesprek van 13 oktober 2025 en het voortgangsrapport, door de minister op 8 oktober 2025 een gesprek gepland met de Egyptische vertegenwoordiger om de zaak op te schalen. Dit gesprek is geannuleerd door de Egyptische vertegenwoordiger wegens onvoorziene omstandigheden. Het gesprek heeft vervolgens op 22 oktober 2025 plaatsgevonden. Daarbij is benadrukt dat eiser vrijwillig wil terugkeren naar Egypte en dat er een kopie geboorteakte aanwezig is. Daarop heeft de vertegenwoordiger aangegeven contact op te zullen nemen met de autoriteiten in Egypte om het onderzoek naar eiser te versnellen. Gelet hierop werkt de minister nog steeds voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Gelet op het feit dat de aanvraag voor een laissez-passer op 2 juli 2025 is verzonden aan de Egyptische vertegenwoordiging en eiser eerder niet heeft willen meewerken, hoefde de minister niet eerder op te schalen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet (langer) is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft en de minister geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16361.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16735.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.