ECLI:NL:RBDHA:2025:2116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL25.2583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder al procedures lopen waarbij de rechtbank de minister had opgedragen om binnen bepaalde termijnen een besluit te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven en dat de beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven door de Vreemdelingenwet, is overschreden. Eiser heeft rechtsgeldig de minister in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Awb en eerdere jurisprudentie, en benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het nemen van besluiten in asielzaken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2583

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL23.8945) heeft deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 23 augustus 2023 het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister opgedragen binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken.
2. In een volgende procedure (NL23.33371) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 27 juni 2024 het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag door de minister gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag bekend te maken met in achtneming van de uitspraak.
3. Op 19 januari 2025 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag. In deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
4. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

5. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
6. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
7. In de uitspraak van 27 juni 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de minister een nieuw besluit diende te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft hierbij geen concrete termijn opgelegd. Dat betekent dat de minister op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet binnen zes maanden diende te beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken, dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 20202 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
10. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. Daar is in dit geval geen sprake van. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
11. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
13. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • Verklaart het beroep gegrond;
  • Vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • Draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • Bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • Veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.