In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 17 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder al procedures lopen waarbij de rechtbank de minister had opgedragen om binnen bepaalde termijnen een besluit te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven en dat de beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven door de Vreemdelingenwet, is overschreden. Eiser heeft rechtsgeldig de minister in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante artikelen uit de Awb en eerdere jurisprudentie, en benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het nemen van besluiten in asielzaken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.