ECLI:NL:RBDHA:2025:21301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
NL25.28084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiseres op 20 november 2024 voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De rechtbank had eerder, op 10 februari 2025, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen. Echter, op 24 juni 2025 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig had beslist. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit was verstreken en dat een ingebrekestelling niet nodig was, aangezien er al een termijn was gesteld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Tevens zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan op 10 november 2025 en openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: mr. M. Banwari).

Procesverloop

Eiseres heeft op 20 november 2024 voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor verblijf bij [naam].
Bij uitspraak van 10 februari 2025 [2] heeft deze rechtbank en zittingsplaats dat beroep gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van twee weken een besluit op de aanvraag te nemen.
Op 24 juni 2025 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de hierboven genoemde aanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [3] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [4] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
3. In de uitspraak van 10 februari 2025 heeft de rechtbank het tweede beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000.
4. Eiseres heeft het onderhavige derde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag ingesteld op 24 juni 2025. Verweerder heeft nog altijd geen besluit genomen op de aanvraag. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is.
5. Verweerder verzoekt de rechtbank in het verweerschrift van 10 juli 2025 om een nadere beslistermijn van vier weken op te leggen, omdat de aanvraag inmiddels is toegewezen aan een behandelaar en op 7 juli 2025 een gehoor met eiseres heeft plaatsgevonden. Voor zover de rechtbank voornemens zou zijn om een rechterlijke dwangsom op te leggen, verzoekt verweerder de dwangsom te bepalen op € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste twee uitspraken op de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiseres al redelijke nadere beslistermijnen gesteld. Daar komt bij dat sinds het vollopen van de rechterlijke dwangsom die in de uitspraak van 10 februari 2025 is bepaald, én sinds het verweerschrift van 7 juli 2025, wederom geruime tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit op de aanvraag heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen.
7. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dit verband op dat de eerder aan verweerder opgelegde dwangsommen vooralsnog een onvoldoende prikkel zijn gebleken, nu een besluit op de aanvraag is uitgebleven. De in het verweerschrift genoemde omstandigheden dat bij verweerder geen sprake is van onwil om te beslissen, maar van ‘algemeen bekende capaciteitsproblemen’, en dat er inmiddels een behandelaar aan de zaak is toegewezen en een gehoor is afgenomen, maakt niet dat er niet langer noodzaak bestaat om een sterkere prikkel af te geven. Temeer daar, zoals hiervoor al is overwogen, sinds het verweerschrift geruime tijd is verstreken zonder dat er alsnog een besluit is genomen.
8. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Bpb [5] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
5.Besluit proceskosten bestuursrecht.