ECLI:NL:RBDHA:2025:2140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Congolese nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat het onredelijk is om hem aan Frankrijk over te dragen. Eiser, die een hooggeplaatste jurist is in Congo, heeft aangevoerd dat zijn connecties met de Franse autoriteiten en de militaire relatie tussen Congo en Frankrijk een objectieve beoordeling van zijn asielverzoek in Frankrijk in gevaar zouden kunnen brengen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid geen aanleiding had om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Frankrijk zijn asielverzoek niet objectief zou behandelen. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3361

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 9 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Congolese nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en voert hiertoe het volgende aan. Eiser stelt niet dat er in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen of dat er tussen Nederland en Frankrijk in zijn algemeenheid een verschil in het toelatings- en beschermingsbeleid bestaat. Eiser stelt zich wel op het standpunt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat het van bijzondere hardheid getuigt om hem aan Frankrijk over te dragen. Eiser is een hoog geplaatst jurist voor de overheid in Congo en had zelf ook nauwe contacten met de Franse autoriteiten over de levering van grondstoffen voor militaire doeleinden. Eiser is zelf verschillende keren in Frankrijk geweest om namens zijn regering te onderhandelen en besprekingen te voeren. Gezien de militaire connectie tussen Congo en Frankrijk is eiser van mening dat Frankrijk geen objectief, onafhankelijk oordeel kan geven over zijn asielverzoek. Verweerder had hierin aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Frankrijk, dat net als Nederland partij is bij het EVRM [4] en het Handvest [5] , zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [6] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Frankrijk, vanwege eisers voormalige werk in Congo, eisers asielverzoek niet objectief of onafhankelijk zal beoordelen. Met het claimakkoord garandeert Frankrijk dat eisers asielverzoek in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Als de Franse autoriteiten hierin volgens eiser desondanks tekortschieten, kan hij hierover bij hen of bij de Franse rechter klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onmogelijk of zinloos is.
5. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder aanleiding had moeten zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder maakt van deze bevoegdheid terughoudend gebruik, namelijk in gevallen waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [7] Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
6. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek van eiser onverplicht aan zich te trekken. In het bestreden besluit heeft verweerder de verklaringen van eiser onder meer besproken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er betrekkingen bestaan tussen Congo en Frankrijk die nadelige gevolgen zouden hebben voor de behandeling van zijn asielprocedure in Frankrijk. Verweerder hoefde deze verklaringen niet opnieuw te beoordelen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024. [8] Daarmee heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Eiser heeft – ook in beroep - geen nadere informatie ingebracht waaruit blijkt dat zijn situatie zodanig bijzonder is dat het onevenredig hard is om hem over te dragen aan Frankrijk.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening nr. (EU) 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256, en 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2940.
7.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860, onder 1.1, en van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.