ECLI:NL:RBDHA:2025:21403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
NL25.23393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit inzake asielaanvraag en beoordeling van bestreden besluiten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat door eiser is ingediend op 23 mei 2025. Het beroep heeft mede betrekking op de besluiten van 30 juli 2025 en 18 september 2025. De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De minister heeft op 30 juli 2025 alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser genomen, maar eiser was het niet eens met de geboortedatum die door de minister was gehanteerd. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat de minister alsnog besluiten heeft genomen. Tevens verklaart de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over deze besluiten. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De totale vergoeding bedraagt € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23393

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat door eiser is ingediend op 23 mei 2025. Het beroep heeft gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op de besluiten van 30 juli 2025 (bestreden besluit I) en 18 september 2025 (bestreden besluit II).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2. De minister heeft op 30 juli 2025 alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser genomen. Op 18 september 2025 heeft de minister een aanvullend besluit op de aanvraag genomen. Tijdens de zitting is eiser in de gelegenheid gesteld het beroep in te trekken; eiser heeft zijn beroep gehandhaafd. Omdat door de minister alsnog besluiten zijn genomen, is er voor de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de minister alsnog een besluit op de aanvraag dient te nemen. [1]
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
Beoordeling door de rechtbank van het beroep tegen de bestreden besluiten I en II
3. Op 30 juli 2025 (bestreden besluit I) heeft de minister de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser kon zich echter niet verenigen met de door de minister gehanteerde geboortedatum.
3.1.
Op 18 september 2025 (bestreden besluit II) heeft de minister een aanvullend besluit genomen. De minister gaat, anders dan in bestreden besluit I, uit van de geboortedatum die eiser bij de start van de asielprocedure in Nederland heeft opgegeven, namelijk 5 oktober 2007.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister met het bestreden besluit II geheel is tegemoetgekomen aan het tegen het bestreden besluit I gerichte beroep van eiser. Tijdens de zitting is eiser in de gelegenheid gesteld het beroep in te trekken; eiser heeft zijn beroep gehandhaafd. Eiser heeft geen gronden tegen bestreden besluit II aangevoerd. De bestreden besluiten bevatten geen punten meer waarover tussen partijen verschil van mening bestaat. Nu eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over het beroep tegen de bestreden besluiten, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Heeft eiser recht op de vergoeding van de proceskosten in verband met het beroep?

Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit

4. Als niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit [2] , bestaat geen recht op een vergoeding van de proceskosten.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet voldoet aan de voorwaarden. De minister moet in principe binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] De wettelijke termijn om op de aanvraag van 16 oktober 2023 te beslissen zou op 16 april 2024 eindigen. Echter heeft de minister bij besluit van 26 januari 2023, WBV 2023/3 [4] , de beslistermijn van alle in 2023 ingediende asielaanvragen verlengd met negen maanden. Daarnaast heeft de minister bij besluit van
28 juni 2023 een Besluit- en Vertrekmoratorium [5] (BVM) ingesteld voor vreemdelingen uit Soedan. De minister heeft met dit BVM de beslistermijn voor alle lopende asielaanvragen van vreemdelingen uit Soedan verlengd met een jaar tot ten hoogste 21 maanden. Met het besluit van 19 december 2023 is de geldigheid van het BVM verlengd voor de duur van zes maanden. [6] Vervolgens is op 9 juli 2024 de werking van het BVM van rechtswege verlopen. De minister komt gelet hierop tot de conclusie dat de beslistermijn is verlengd tot ten hoogste 21 maanden en is geëindigd op 16 juli 2025. De ingebrekestelling van 14 maart 2025 is dan ook prematuur ingediend. Tenslotte voert de minister aan dat de ingebrekestelling niet geldig is omdat de minister in gebreke is gesteld door middel van een elektronische ingebrekestelling die niet op de juiste wijze is ingediend.
WBV 2023/3
5. De aanvraag is van 16 oktober 2023. Daarmee is WBV 2023/3 het in deze zaak toepasselijke wijzigingsbesluit. Dit besluit is echter naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2025. [7] Dit betekent dat de minister in dit geval in beginsel binnen zes maanden een beslissing op de aanvraag van eiser diende te nemen.
Gevolgen van het BVM Soedan voor de beslistermijn
6. De rechtbank stelt vast dat de grondslag voor het BVM is gelegen in artikel 43 van de Vw, waarin het bepaalde in artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn [8] is geïmplementeerd. Op grond van artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn kunnen de lidstaten een besluit in individuele gevallen uitstellen bij een onzekere situatie in het land van herkomst. Gelet hierop zal de rechtbank de term verlengen zoals bedoeld in artikel 43 van de Vw opvatten als opschorten. Er is geen sprake van verlengen zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de Vw. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in het doel en de strekking van een BVM. Een BVM ziet op de situatie waarin niet beslist kan worden op aanvragen, omdat de situatie in het land van herkomst dermate onzeker is dat geen weloverwogen besluit kan worden genomen. Op het moment dat de situatie niet langer onzeker is en het BVM niet langer van kracht is, gaat de beslistermijn weer lopen en kan (en moet) de minister weer besluiten nemen. Dat de wet (en het BVM zelf) over verlengen in plaats van opschorten spreekt maakt dat niet anders. Nu de Procedurerichtlijn en het bepaalde in artikel 31, vierde lid, van recentere datum is dan de totstandkoming van de Vw en het bepaalde in artikel 43, komt daaraan naar het oordeel van de rechtbank meer gewicht toe.
6.1.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank uitgaat van een opschorting van de beslistermijn gedurende de geldigheid van het BVM. Deze opschorting geldt ook voor aanvragen waarvan de beslistermijn al was verstreken op het moment dat het BVM van kracht werd. [9]
6.2.
In de zaak van eiser geldt dat de aanvraag op 16 oktober 2023 is ingediend, aldus gedurende de geldigheid van het BVM Soedan. Het BVM Soedan is op 9 juli 2024 beëindigd en de beslistermijn van zes maanden is op die datum aangevangen. De wettelijke beslistermijn is geëindigd op 9 januari 2025.
Elektronische ingebrekestelling
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de minister op 14 maart 2025 per elektronische weg in gebreke heeft gesteld. De minister heeft bij brief van 16 maart 2025 de ontvangst van de ingebrekestelling op 14 maart 2025 bevestigd. In de ontvangstbevestiging is een standaardtekst opgenomen waarin is vermeld dat een ingebrekestelling moet worden ingediend per post of via ‘veilig mailen’ op ind.nl. Een via een andere weg ingediende ingebrekestelling is niet geldig en wordt door de minister niet in behandeling genomen. De rechtbank is van oordeel dat het indienen van de ingebrekestelling per elektronische weg niet zonder meer betekent dat geen sprake is van een geldige ingebrekestelling. In dit kader wijst de rechtbank op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 8 april 2025. [10] Daarbij hecht de rechtbank veel waarde aan het feit dat de minister de ontvangst van de elektronische ingebrekestelling nadrukkelijk heeft bevestigd, zonder te motiveren dat en waarom deze in het geval van eiser niet geldig is. De algemene tekst die hierover in de ontvangstbevestiging is opgenomen volstaat niet.
7.1.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ingebrekestelling, ingediend na ommekomst van de beslistermijn, dan ook geldig. De minister heeft niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog beslist op de aanvraag. Eiser heeft vervolgens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld. [11] Conclusie en gevolgen
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit voldoet aan de voorwaarden. Hoewel eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de minister alsnog op de aanvraag heeft beslist en de rechtbank het beroep daarom niet-ontvankelijk zal verklaren, heeft eiser recht op een vergoeding van zijn proceskosten. Het beroep is namelijk terecht ingediend. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.360,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt voor het indienen van het beroep wegingsfactor 0.5 gehanteerd. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Het beroep tegen de bestreden besluiten I en II
9. Hiervoor is geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit aan de voorwaarden voldoet. Nu dat beroep op grond van het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking heeft op de bestreden besluiten, moet ook in dat verband worden beoordeeld of recht bestaat op vergoeding van de proceskosten.
9.1.
Eiser heeft bij gebrek aan geschilpunten geen procesbelang meer bij een inhoudelijk oordeel van de bestreden besluiten. De rechtbank zal de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaren. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten, omdat de minister met bestreden besluit II is tegemoetgekomen aan het beroep, voor zover dat was gericht tegen bestreden besluit I. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiser, door de rechtbank daartoe in de gelegenheid gesteld, aanvullende beroepsgronden heeft ingediend gericht tegen het betreden besluit I. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:55d van de Awb.
2.Zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2023, 3235.
5.Besluit van 28 juni 2023 tot het instellen van een besluitmoratorium en een vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Sudan, Stcrt
6.Besluit van 19 december 2023 tot het verlengen van het besluitmoratorium en een vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Sudan, Stcrt
7.ECLI:EU:C:2025:326, alsmede de conclusie van de advocaat-generaal: ECLI:EU:C:2024:1028.
8.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).
11.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.