ECLI:NL:RBOBR:2025:2768

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
24.28982
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres op 20 maart 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Na een periode van inactiviteit van de minister heeft eiseres op 25 juni 2024 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De minister heeft uiteindelijk op 24 december 2024 de aanvraag ingewilligd, maar eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de zaak op 15 april 2025 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels op de aanvraag heeft beslist. Eiseres had echter aangegeven bereid te zijn het beroep in te trekken als de proceskosten vergoed zouden worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de ingebrekestelling van eiseres niet had mogen weigeren, waardoor de ingebrekestelling geldig is ingediend. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 907,00. De uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle en is op 14 mei 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28982

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Weteling),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister.
(gemachtigde: S. Kowsari).

Inleiding

Eiseres heeft op 20 maart 2023 een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en diezelfde dag het formulier M35-H ingediend.
Bij brief van 25 juni 2024 en 30 juli 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag.
Eiseres heeft op 19 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De minister heeft op 24 december 2024 de asielaanvraag van eiseres ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Eiseres heeft bij brief van 30 december 2024 laten weten dat zij bereid is het beroep in te trekken als de minister de proceskosten vergoed.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid te reageren op het verzoek van eiseres tot de vergoeding van proceskosten. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat volgens haar geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister op 24 december 2024 heeft beslist op de asielaanvraag van eiseres en haar een asielvergunning heeft verleend.
2. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiseres heeft aangegeven bereid te zijn om het beroep in te trekken als de minister de proceskosten vergoedt. Nu de minister heeft aangegeven geen aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling heeft eiseres haar beroep gehandhaafd.
3. De rechtbank is van oordeel dat artikel 6:20, derde lid, van de Awb in dit geval niet van toepassing is. Hangende het beroep wegens niet tijdig beslissen heeft de minister een besluit genomen op de asielaanvraag. De rechtbank begrijpt de aanvankelijk ingediende gronden van het beroep wegens niet tijdig beslissen aldus dat de rechtbank wordt verzocht om de minister op te dragen alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag en om de rechterlijke dwangsom op te leggen. Gelet op de gronden van het beroep is de minister met het alsnog genomen besluit geheel aan het beroep tegemoet gekomen. Het beroep van eiseres kan daarom niet worden aangemerkt als van rechtswege gericht tegen het alsnog genomen besluit.
4. Over het beroep wegens niet tijdig beslissen oordeelt de rechtbank als volgt. Omdat de minister heeft beslist op de asielaanvraag heeft eiseres geen procesbelang meer bij het beroep wegens niet tijdig beslissen. Ook geeft volgens vaste rechtspraak de vraag of de minister moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. [1] Het beroep wegens niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
Proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb
5. Voorgaande neemt echter niet weg dat moet worden bezien of de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank ziet zich in dat kader voor de vraag gesteld of het beroep niet tijdig beslissen gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb terecht is ingesteld.
6. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijke heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Is de ingebrekestelling van 25 juni 2024 op een geldige wijze ingediend?
7. De minister heeft op 25 juni 2024 een ingebrekestelling van eiseres ontvangen die is ingediend via het Advocatenportaal. De minister stelt zich op het standpunt dat de via het Advocatenportaal ingediende ingebrekestelling niet op de juiste wijze is ingediend en daarom niet geldig is. De mogelijkheid om een ingebrekestelling via de digitale weg in te dienen stond op dat moment niet langer open. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat het voor advocaten tussen juni 2022 en mei 2024 mogelijk was om via het Advocatenportaal ingebrekestellingen in te dienen in asielzaken. De mogelijkheid om op deze wijze een ingebrekestelling in te dienen is vanaf mei 2024 beëindigd. Tussen mei 2024 en juni 2024 was sprake van een overgangsperiode in het accepteren van via het Advocatenportaal (of op andere digitale wijze) ingediende ingebrekestellingen. De minister heeft aangegeven dat vanaf juni 2024 in alle zaken in de ontvangstbevestiging nadrukkelijk is aangegeven dat per e-mail of ander digitaal kanaal ingediende ingebrekestellingen niet geldig zijn en niet in behandeling worden genomen. Dit is ook in de zaak van eiseres gebeurd. Het niet langer openstellen van deze elektronische weg voor het indienen van ingebrekestellingen is bedoeld voor een bepaalde duur. Vanaf 1 januari 2026, na inwerkingtreding van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, komt de elektronische weg weer open te staan, aldus de minister. Daarbij heeft de minister desgevraagd ter zitting gesteld dat het inmiddels, ten tijde van het onderzoek ter zitting, mogelijk is om via de beveiligde e-mailverbinding Zivver een ingebrekestelling in te dienen ter vervanging van de fax, maar dat dit niet gezien moet worden als het openstellen van de digitale weg.
8. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat de minister de eenmaal opengestelde mogelijkheid tot het indienen van een ingebrekestelling via de elektronische weg, zoals het Advocatenportaal, niet zonder meer kan sluiten. Volgens eiseres heeft de minister zonder geldige reden de elektronische weg afgesloten en had de minister haar via het Advocatenportaal ingediende ingebrekestelling niet kunnen weigeren. De ingebrekestelling is geldig ingediend, aldus eiseres.
9. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 8 april 2025 is -kort samengevat- overwogen dat gelet op de facultatieve aard van artikel 2:15 van de Awb niet gezegd kan worden dat een bestuursorgaan een eenmaal geopende elektronische weg niet weer zou kunnen sluiten. Daarbij heeft de meervoudige kamer overwogen dat het, gelet op de strekking van 2:15 van de Awb, niet zonder meer voor de hand ligt dat een eerder opengestelde elektronische weg weer wordt gesloten. De minister dient van die mogelijkheid terughoudend gebruik te maken en kan daartoe uitsluitend overgaan als daar een deugdelijke motivering aan ten grondslag ligt. De door de minister aangegeven redenen, zoals het missen van ingebrekestellingen vanwege de vele verschillende kanalen waarop deze konden worden ingediend, en de omstandigheid dat in sommige gevallen slechts uit een fragment van een ingediend stuk blijkt dat het gaat om een ingebrekestelling, worden door de meervoudige kamer niet gezien als een deugdelijke motivering. Onder andere niet omdat door de minister niet is onderzocht of minder verstrekkende maatregelen dan sluiting van de elektronische weg mogelijk waren om het missen van ingebrekestellingen te voorkomen. [2]
10. De minister heeft ter zitting aangegeven dat zij de uitspraak van de meervoudige kamer kan volgen in die zin dat het weer sluiten van de eerder opgestelde elektronische weg een deugdelijke motivering behoeft. De minister stelt zich echter op het standpunt dat de door haar gegeven redenen en overwegingen, anders dan in de uitspraak is geoordeeld, wel een deugdelijke motivering betreft.
11. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat volgt uit de voornoemde uitspraak van de meervoudige kamer, te meer niet nu door de minister ter zitting enkel is verwezen naar haar eerder gegeven redenen en overwegingen.
12. Het voorgaande betekent dat de omstandigheid dat eiseres de ingebrekestelling via het Advocatenportaal heeft ingediend niet maakt dat deze niet aangemerkt kan worden als geldige ingediende ingebrekestelling. De minister had deze ingebrekestelling dus ook niet kunnen weigeren.
Is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb?
13. Nu de rechtbank van oordeel is dat de minister de ingebrekestelling van eiseres niet had kunnen weigeren en in die zin geldig is ingediend, ligt nog de vraag voor of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Eiseres heeft zich op 20 maart 2023 gemeld voor het indienen van haar asielaanvraag. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 dient de minister binnen zes maanden op deze asielaanvraag te beslissen. De beslistermijn zou daarmee op 20 september 2023 verstrijken. De minister heeft door middel van WBV 2023/3 [3] de beslistermijn met negen maanden verlengd op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Nog los van de vraag of deze verlenging rechtsgeldig is en de termijn om te beslissen op de asielaanvraag vanwege deze verlenging pas op 20 juni 2024 is geëindigd, heeft eiseres de minister op 24 juni 2024 in gebreke gesteld, zodat hoe dan ook de beslistermijn is verstreken. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Conclusie
14. Omdat het beroep terecht was ingediend moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 907,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 0,5 omdat het gaat om een beroep wegens het niet tijdig beslissen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
De ingebrekestelling van 30 juli 2024
15. Nu de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel is dat het beroep terecht was ingediend en eiseres in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten behoeft de vraag of de naderhand per post ingediende ingebrekestelling van 30 juli 20204 geldig is geen bespreking meer.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 mei 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855 en van 25 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:906.
2.ECLI:NL:RBDHA:2025:5864, rechtsoverwegingen 9 tot en met 9.5
3.Stct. 2023, nr. 3235.