AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beëindiging tijdelijke bescherming en terugkeerbesluit van een Marokkaanse vreemdeling
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025, wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. Eiser had tijdelijk verblijf in Nederland op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, maar zijn verblijfsrecht eindigde van rechtswege op 4 maart 2024. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd op 27 juli 2025, omdat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen, maar dit werd ingetrokken en vervangen door het nieuwe besluit. De rechtbank stelt vast dat er geen ruimte is voor een individuele belangenafweging bij de beëindiging van de tijdelijke bescherming, en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet maken dat het terugkeerbesluit onevenredig is. Eiser voerde aan dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming in strijd was met het vertrouwensbeginsel en dat hij niet kon worden teruggestuurd naar Marokko vanwege risico's op mensenrechtenschendingen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen rechtmatig verblijf had op het moment van het terugkeerbesluit en dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming rechtmatig was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Voetnoten
1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038 (arrest Kaduna en Abkez) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1829. 3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038 (arrest Kaduna en Abkez).
4.Eiser verwijst daarbij naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 mei 2016, ECLI:EU:C:2016:360 (arrest Neamt en Bacau) en van 3 september 2015, ECLI:EU:C:2015:537 (arrest A2A SpA).
5.Zie de zaak bekend onder nummer NL24.11083 (niet gepubliceerd).
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Eiser verwijst daarbij naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 september 2013, ECLI:EU:C:2013:533 (arrest M.G. en N.R.) en van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431 (arrest Boudjlida).
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038.
13.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892 (arrest K, L, M, N).
14.Zie het arrest K.A. van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308 en het arrest X. van 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:913.
15.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.