ECLI:NL:RBDHA:2025:2159
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag was ingediend op 27 februari 2023, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn was verlengd met drie maanden, waardoor de minister uiterlijk op 28 augustus 2023 een besluit had moeten nemen. Echter, er was geen besluit genomen, en eisers hebben de minister op 8 december 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Het beroep is op 11 maart 2024 ingesteld, en de rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en heeft de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers ter hoogte van € 453,50 en het griffierecht van € 187.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw op 13 februari 2025, en is openbaar gemaakt. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en heeft geoordeeld dat er sprake is van een bijzonder geval, wat aanleiding geeft tot een langere beslistermijn dan normaal.