ECLI:NL:RBDHA:2025:217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
NL24.28788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Soedanese vreemdeling en besluitmoratorium

In deze zaak heeft eiser, een Soedanese vreemdeling, op 15 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 17 juni 2024. Eiser heeft vervolgens op 18 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien de minister geen verweerschrift had ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de minister om op de aanvraag te beslissen op 15 juni 2024 is verstreken. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld, en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier T.H. Bos, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. De rechtbank heeft de minister veroordeeld tot het betalen van de dwangsom en de proceskosten, en heeft het beroep gegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28788

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Eiser heeft op 15 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 17 juni 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Op 18 juli 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
4. Eiser heeft de Soedanese nationaliteit. De minister heeft een besluitmoratorium ingesteld voor asielaanvragen van vreemdelingen uit Soedan. [1] Dit gold vanaf 8 juli 2023. Op grond van artikel 2 van het Besluit waarbij het besluitmoratorium is ingesteld is de beslistermijn, bedoeld in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, op grond van artikel 43 eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voor vreemdelingen uit Soedan die een aanvraag indienen of hebben ingediend tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet, verlengd met een jaar tot ten hoogste eenentwintig maanden. Dat betekent dat in dit geval de beslistermijn verstreek op 15 juni 2024.
5. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 15 september 2022. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken op
15 juni 2024. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de minister in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de minister een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de minister binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van T.H. Bos griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 28 juni 2023, nummer 4686305, tot het instellen van een besluitmoratorium en een vertrekmoratorium uit Soedan, Staatscourant 2023, 18540.