ECLI:NL:RBDHA:2025:21715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
NL25.54041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en gebruik van niet-beëdigde tolk in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. H. Loth en mr. J. Kaikai, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 31 oktober 2025 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 november 2025, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen onder andere gekeken naar het gebruik van een niet-beëdigde tolk tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Eiser stelde dat dit onterecht was, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom een niet-beëdigde tolk was gebruikt, gezien de spoedeisendheid van de situatie. Daarnaast werd de vraag behandeld of de minister had voldaan aan zijn informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank concludeerde dat de minister aan deze verplichting had voldaan, ook al was de verstrekte informatie in het Engels en niet in de moedertaal van eiser.

Verder werd er ingegaan op de gronden voor de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde dat de onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had betwist dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit, maar de rechtbank vond dat de andere gronden de maatregel al konden dragen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.54041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 november 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Mocht de minister gebruik maken van een niet-beëdigde tolk?
1. Eiser voert aan dat tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling ten onrechte gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk Mandigo. De minister heeft zijn keuze voor het gebruik van een niet-beëdigde tolk onvoldoende gemotiveerd.
1.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers moet de minister gebruik maken van een beëdigde tolk, tenzij er vanwege vereiste spoed geen beëdigde tolk beschikbaar is. Dit moet de minister dan schriftelijk vastleggen in een proces-verbaal. Dit is in onderhavige zaak ook gebeurd, namelijk in het proces-verbaal van gehoor. Hierin staat dat op het moment dat eiser gehoord zou worden in het kader van de inbewaringstelling (op 31 oktober 2025 om 12:23 uur) niet tijdig een beëdigd tolk beschikbaar was en daarom vanwege spoed gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de inhoud van het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal en acht de motivering voldoende, mede vanwege de termijnen die gelden bij de inbewaringstelling. Daarbij heeft de minister op zitting nog opgemerkt dat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven de tolk goed te verstaan. Niet valt in te zien dat eiser door het gebruik van een niet-beëdigde tolk in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)?
2. Eiser voert aan dat de minister zijn verplichting als bedoeld in artikel 5.3 van het Vb 2000 heeft geschonden. De minister heeft namelijk een informatiefolder in het Engels aan eiser verstrekt, terwijl eiser alleen Mandigo en Twi spreekt.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 5.3 van het Vb 2000. In artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 is voor de minister een informatieplicht opgenomen. In het artikel staat dat eiser bij uitreiking van de maatregel “schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte (wordt) gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.”
2.2.
De minister stelt dat hij intussen informatiefolders in 49 talen beschikbaar heeft. Van een situatie waarin structureel niet wordt voldaan aan de informatieverplichting is bij de huidige stand van zaken dan ook geen sprake. De minister wijst er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat het in dit geval gaat om een taal die niet vaak wordt gesproken, en dat vanuit praktisch oogpunt niet van hem kan worden gevergd dat hij op elk moment in iedere mogelijke denkbare taal een informatiefolder voorhanden heeft. [1]
Zoals de minister op de zitting verder terecht stelt is eiser de Engelse taal voldoende machtig. Zo is op de zitting ook gebruik gemaakt van een Engelstalige tolk. Eiser heeft aan het begin van de zitting hierover aangegeven de Engelstalige tolk goed te kunnen verstaan. Dat eiser liever een informatiefolder in Mandigo of Twi had ontvangen, doet aan voorgaande niets af. Daarbij is de informatiebrief mondeling, met behulp van de tolk, in de Twi taal met eiser besproken. Eiser heeft dus kennis kunnen nemen van de voor hem relevante informatie.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser heeft enkel de zware grond 3d betwist. De onbetwiste zware gronden 3a, 3b en 3c en de onbetwiste lichte grond 4a, 4c en 4d kunnen de maatregel van bewaring echter al dragen. Deze gronden kunnen de maatregel dragen omdat zij feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht. [2] Wat eiser heeft aangevoerd tegen de zware grond 3d kan daaraan niet afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft het openbaar ministerie toestemming gegeven?
4. Eiser voert aan dat het onduidelijk is of het openbaar ministerie (OM) toestemming heeft gegeven voor zijn uitzetting.
4.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 december 2023 [3] volgt dat de minister onderzoek moet doen naar eventuele bezwaren van het OM zodra hij bekend is met de uitzettingsdatum van de vreemdeling. De minister heeft op 3 november 2025 het OM gevraagd of zij bezwaar hebben tegen de uitzetting van eiser, waarbij is aangegeven dat het OM alleen hoeft te reageren bij bezwaar. Hierop heeft het OM niet gereageerd. Uitdrukkelijke toestemming van het OM is niet vereist. [4] De minister hoeft daarom niet een reactie van het OM af te wachten voordat de uitzetting van eiser kan worden bewerkstelligd.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Uit vaste rechtspraak volgt dat het starten met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting op de zevende dag voldoende voortvarend is. [5] De minister heeft uitzettingshandelingen verricht op de zesde en zevende dag van de inbewaringstelling. Zo heeft de minister op 4 november 2025 een vertrekgesprek gevoerd met eiser en op 5 november een laissez-passer aanvraag gedaan.
Had de minister een lichter middel moeten opleggen?
6. Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten opleggen. Eiser is immers gehoord over de mogelijkheid om een meldplicht op te leggen. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom hiervan is afgeweken.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de minister te groot. De stelling van eiser dat een meldplicht opgelegd moet worden, doet niet af aan het onttrekkingsrisico. Hierbij heeft de minister onder andere mogen betrekken dat er sprake is van een onttrekkingsrisico en dat eiser geen concrete handelingen verricht om zijn terugkeer te bewerkstelligen. De minister was in dit geval niet gehouden om een lichter middel op te leggen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Den Haag) 25 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13701.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.ABRvS 8 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4558.
4.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219.
5.ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270; ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
6.Vergelijk HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647 (Adrar) en HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (C, B en X).