In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 30 oktober 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat hij zelfstandig kon en wilde vertrekken naar Zwitserland, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet beschikte over de benodigde documenten voor een legaal vertrek. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring niet bestreden waren en dat er voldoende redenen waren om de maatregel te handhaven. Eiser had ook aangevoerd dat er een lichter middel toegepast had moeten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen andere afdoende maatregelen beschikbaar waren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.