ECLI:NL:RBDHA:2025:21847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
96/386160-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot geldboete voor rijden onder invloed van THC

Op 28 oktober 2025 heeft de politierechter S.M. Krans in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het rijden onder invloed van THC, zoals vastgelegd in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte was op 29 maart 2024 te Leidschendam betrapt op het besturen van een voertuig terwijl hij onder invloed was van cannabis, met een gehalte van 10 microgram THC per liter bloed. Tijdens de zitting voerde de raadsman van de verdachte aan dat er geen bewijs was dat de verdachte de uitslag van het bloedonderzoek had ontvangen en dat er niet voldoende bloed was afgenomen voor het onderzoek. De officier van justitie weerlegde deze argumenten door te stellen dat de brief met de uitslag naar het juiste adres was gestuurd en dat de bloedafname voldeed aan de wettelijke eisen. De politierechter oordeelde dat de verweren van de raadsman niet konden slagen en dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De politierechter legde een geldboete op van € 450,-, die kon worden omgezet in 9 dagen hechtenis indien de boete niet werd betaald. De verdachte kreeg ook een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de verdachte werd geïnformeerd over zijn recht om binnen veertien dagen hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 96/386160-24
Tegenspraak

Proces-verbaal van de terechtzitting

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 28 oktober 2025.
De verklaringen van de procesdeelnemers zijn steeds zakelijk weergegeven.
Tegenwoordig:
mr. S.M. Krans, politierechter,
N. Bogaarts, griffier,
mr. M. Groos, officier van justitie.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
(…)
Als raadsman van de verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. B. Tijsterman, advocaat te Tilburg.
(…)
De officier van justitie leest de vordering voor. De vordering houdt in dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat hij wordt veroordeeld tot een geldboete van € 450,-, te vervangen door 9 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman voert het woord tot verdediging op grond van een, aan de politierechter overlegde, pleitnota. De pleitnota is aan dit proces-verbaal gehecht en de inhoud daarvan moet als hier gelast worden beschouwd. In aanvulling op de pleitnota voert de raadsman het volgende aan:
Mijn cliënt heeft geen bericht ontvangen van het CBR. Wel is er een melding gemaakt door de verbalisanten. Dit maak ik nooit mee.
Primair verzoek ik tot vrijspraak. Dit doet twijfel rijzen. Subsidiair vind ik het voorstel van de officier van justitie redelijk.
De officier van justitie voert het woord in repliek:
Ten aanzien van de twee punten waarop vrijspraak wordt bepleit:
De brief is niet ontvangen. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat deze naar het juiste adres is verstuurd. Bevestiging van aankomst is geen vereiste. Dit blijkt uit een arrest d.d. 27 juni 2023 van het Gerechtshof van Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2023:3650. De verdachte kan zeggen dat hij de brief niet heeft ontvangen, maar ik vind dit niet onderbouwd. Op basis van het dossier zie ik geen schending van de strikte waarborg.
De naam van de verbalisant staat niet genoemd, maar op basis van zijn of haar nummer kan worden achterhaald wie het is.
Ten aanzien van de minimale bloedwaarden. Verwijs ik naar het arrest d.d. 31 maart 2025 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2025:923. Afdoende blijkt dat er op de voorgeschreven wijze en dus voldoende bloed is afgenomen.
De raadsman voert het woord in dupliek:
Laten we beginnen met het recht op tegenonderzoek. Ik weet dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch het over deze kwestie gaat hebben, omdat zij zien dat het vaak mis gaat met deze brief. Ik heb de genoemde uitspraak ook gezien, maar daar valt wel op af te dingen. Niet is onderbouwd dat brief niet ontvangen is. Vergelijk het met DHL die vraagt om bewijs dat je een pakket niet hebt ontvangen. Je kan dan een foto maken van lege stoep, maar dan blijkt niet dat het pakket niet is ontvangen. We weten dat als brieven niet ondertekend worden verstuurd, zal er altijd een x aantal niet aankomen. Dit is een risico voor het openbaar ministerie.
In deze zaak is meer aan de hand. Het is meer dan alleen die brief. Mijn cliënt geeft aan niks te hebben ontvangen van CBR. Dit is wel gek als de verbalisant zegt dat zij een melding doen bij het CBR. Daarnaast weten de verbalisanten van het relaas allemaal niet de naam van die ene verbalisant en de brief is niet ondertekend.
De uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch vind ik niet heel sterk. De strikte waarborg is dat er genoeg bloed moet worden afgenomen. Deze eis staat in de Regeling. Het Besluit zegt over de hoeveelheid bloed dat er nadere eisen worden gesteld.
De politierechter trekt zich terug in de raadkamer. Na hervatting krijgt de verdachte het laatste woord. Hij zegt:
Ik zou niet weten wat ik zonder mijn rijbewijs moet.
De politierechter sluit het onderzoek en doet onmiddellijk uitspraak.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

Aantekening van het mondeling vonnis

De inhoud van de tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 maart 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof tetrahydrocannabinol precies 10 microgram per liter bloed bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.

Overwegingen naar aanleiding van gevoerde verweren

De raadsman heeft twee verweren gevoerd die zouden moeten leiden tot vrijspraak.
Ten aanzien van het eerste verweer – dat niet blijkt dat de brief met de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek is verstuurd, laat staan dat die de verdachte heeft bereikt– overweegt de politierechter het volgende.
Tot het dossier behoort een proces-verbaal d.d. 16 mei 2024, opgemaakt door vier met naam genoemde verbalisanten, waarin staat vermeld dat de verdachte op maandag 6 mei 2024 door HGL03028 schriftelijk in kennis is gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek. Ook behoort tot het dossier een naar de verdachte gestuurde brief d.d. 6 mei 2024 van HGL03028 met vermelding van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek. Gelet hierop acht de politierechter aannemelijk dat de brief is gestuurd naar het BRP-adres van de verdachte. Daarmee is voldaan aan artikel 17 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Een bewijs van ontvangst volgt uit de wet, noch uit het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, noch uit de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Dat niet bekend is wie HGL03028 is, doet daar niet aan af, omdat dat kan worden achterhaald en een dergelijk verzoek niet is gedaan.
Ten aanzien van het tweede verweer – dat niet blijkt dat voldoende bloed is afgenomen – overweegt de politierechter als volgt.
De raadsman heeft verwezen naar het arrest van 19 februari 2025 van het Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2025:780. De politierechter stelt vast dat dit arrest geen vaste jurisprudentie is. In Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:923, is een andere lijn te zien.
De politierechter stelt vast dat in het reeds genoemde proces-verbaal d.d. 16 mei 2024, opgemaakt door vier met naam genoemde verbalisanten, staat vermeld dat bloed bij de verdachte is afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Artikel 12 lid 1 van dat Besluit vermeldt dat de hoeveelheid bloed dat ieder buisje dient te bevatten bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Artikel 6 lid 1 van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer bepaalt dat de hoeveelheid bloed die wordt afgenomen ten behoeve van het bloedonderzoek in het Besluit bij voorkeur 8 milliliter, maar ten minste 3 milliliter bedraagt.
Daarnaast blijkt uit de Opdracht ten behoeve van Toxicologisch bloedonderzoek d.d. 29 maart 2024 dat er zowel bloed voor de analyse als bloed voor het tegenonderzoek is afgenomen, afzonderlijk verpakt en voorzien van verschillende SIN-nummers. In lijn met ECLI:NL:GHSHE:2025:923 is de politierechter van oordeel dat gelet hierop afdoende blijkt dat er bij de verdachte voldoende bloed is afgenomen en dat is voldaan aan de door de raadsman aangehaalde strikte waarborgen waarmee het bloedonderzoek is omringd.
Gelet op het voorgaande verwerpt de politierechter beide verweren van de raadsman.

Bewezenverklaring

De politierechter acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024098864 van de politie eenheid Den Haag (p. 1 t/m 27).
De politierechter heeft voor de bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
1. de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2025, voor zover inhoudende:
Ik kan mij de dag van 29 maart 2024 nog goed herinneren. Het was Goede Vrijdag en ik was vrij. De avond voor mijn vrije dag heb ik een blowtje gerookt.
2. het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 29 maart 2024 met nr. PL1500-2024098864-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar van de politie-eenheid Den Haag;
3. een deskundigenrapport ‘Drugs in het verkeer’ d.d. 30 april 2024 van Eurofins Forensics.
De politierechter verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 29 maart 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof tetrahydrocannabinol precies 10 microgram per liter bloed bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stof vermelde grenswaarde.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De strafoplegging
De politierechter houdt bij het bepalen van een straf rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd. Ook kijkt de politierechter naar het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
In deze zaak overweegt de politierechter het volgende.
De verdachte heeft een auto bestuurd terwijl hij verkeerde onder invloed van te veel THC. Door dusdanig gebruik van THC in het verkeer heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
De politierechter heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 september 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder een boete heeft gekregen voor het rijden onder invloed, in dat geval van alcohol.
De politierechter heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS.
Alles overwegende zal de politierechter aan de verdachte opleggen een geldboete van € 450,- te vervangen door 9 dagen hechtenis.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gebaseerd op artikelen:
  • 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
  • 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Beslissing

De politierechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven omschreven, en dat het bewezenverklaarde oplevert:
-
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994

(10 microgram THC per liter bloed);

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
- een
geldboetevan
€ 450,-(vierhonderdvijftig euro);
beveelt dat de geldboete, als die niet wordt betaald, wordt vervangen door 9 (negen) dagen hechtenis.
De politierechter deelt mede dat de verdachte binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis.
Dit procesverbaal is door de politierechter en de griffier vastgesteld en ondertekend.