ECLI:NL:RBDHA:2025:21877
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging. Eiser heeft de aanvragen op 8 juli 2024 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 6 januari 2025, moeten beslissen. Aangezien de minister niet tijdig heeft beslist, heeft eiser op 18 mei 2025 rechtsgeldig de minister in gebreke gesteld en op 3 juni 2025 het beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tijdig is ingesteld en kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom, maar dit verzoek is afgewezen omdat de ingebrekestelling na inwerkingtreding van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken is ingediend, waardoor de minister geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.