ECLI:NL:RBDHA:2025:21885
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging
In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag werd op 26 januari 2024 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn werd echter verlengd met drie maanden, waardoor de beslissing uiterlijk op 25 juli 2024 genomen had moeten worden. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers de minister op 13 augustus 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld en is het beroep op 27 mei 2025 ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, omdat het gaat om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 194. De uitspraak is gedaan op 18 november 2025.