Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
[kind 1], [kind 2], [kind 3]en
[kind 4]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een gezin met minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvragen zijn op 10 juli 2024 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is echter verlengd met drie maanden, waardoor de minister uiterlijk op 8 januari 2025 een besluit had moeten nemen. Aangezien er geen besluit is genomen, hebben eisers op 12 februari 2025 de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 5 juni 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tijdig is ingesteld en kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50 vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan op 18 november 2025.