ECLI:NL:RBDHA:2025:21896
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging. De aanvraag is op 22 juli 2024 ingediend, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn is door de minister verlengd met drie maanden, waardoor de deadline op 20 januari 2025 viel. Eiser heeft de minister op 7 mei 2025 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 6 juni 2025 beroep ingesteld, wat tijdig is gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000. Eiser heeft ook verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom, maar dit verzoek is afgewezen omdat de ingebrekestelling na inwerkingtreding van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken is ingediend. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en heeft bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 194 moet worden vergoed.