ECLI:NL:RBDHA:2025:22000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL24.35493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor Turkse werknemer op basis van Besluit nr. 1/80

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse werknemer en de minister van Asiel en Migratie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'arbeid in loondienst' op basis van Besluit nr. 1/80. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat de eiser geen legale arbeid had verricht en dat zijn verblijfsrecht niet onomstreden was. Eiser voerde aan dat zijn werkzaamheden wel als legale arbeid moesten worden aangemerkt en dat zijn tijdelijk verblijf op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) niet als onomstreden verblijfsrecht kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat er geen sprake was van legale arbeid in de zin van artikel 6 van Besluit nr. 1/80. De rechtbank concludeerde dat het verblijf van eiser op basis van de RTB niet voldeed aan de vereisten voor een onomstreden verblijfsrecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. De minister was niet verplicht om de proceskosten van eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.35493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes- de Jonge).

Samenvatting

De minister heeft de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ op grond van Besluit nr. 1/80 [1] , afgewezen. Volgens de minister heeft eiser geen legale arbeid verricht in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 en is zijn verblijfsrecht niet onomstreden. Eiser voert aan dat zijn werkzaamheden wel zijn aan te merken als legale arbeid en dat zijn tijdelijk verblijf op grond van de RTB niet onomstreden is. Daarnaast voert eiser aan dat de minister ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM en dat hij had moeten worden gehoord in bezwaar. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond.

Voorgeschiedenis en procesverloop

1. De minister heeft aan eiser facultatieve tijdelijke bescherming verleend onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB). [2] Bij brief van 4 maart 2024 heeft de minister eiser laten weten dat hij na 4 maart 2024 niet meer valt onder de RTB. Tegen deze brief heeft eiser op 29 maart 2024 beroep [3] ingesteld en op 9 april 2024 een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen. [4]
1.1.
Bij uitspraak van 17 november 2025 [5] heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard. Bij uitspraak van dezelfde datum [6] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
1.2.
Eiser heeft op 24 januari 2024 eiser een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ op grond van Besluit nr. 1/80 te verlenen. Daarbij is vermeld dat eiser sinds 2 augustus 2022 werkzaam is als [functie] bij [naam bedrijf] .
1.3.
Met het besluit van 8 februari 2024 heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ op grond van Besluit nr. 1/80. De minister stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden van eiser niet aan te merken zijn als legale arbeid zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80. Het verblijf van eiser in Nederland op grond van de RTB is geen onomstreden verblijfsrecht. Eiser is niet in het bezit van een geldige nationale verblijfsvergunning of een declaratoir verblijfsrecht op grond van Richtlijn 2004/38 (Verblijfsrichtlijn). [7] Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Met het besluit van 21 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard en is hij bij het besluit van 8 februari 2024 gebleven. Daarbij heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser geen verblijfsvergunning of een declaratoir verblijfsrecht heeft. Zolang eiser enkel rechtmatig verblijf heeft in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag of beroepschrift, is geen sprake van een onomstreden verblijfsrecht. Het verblijf van eiser in Nederland is niet gebaseerd op een stabiele en
niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt. Eisers werkzaamheden kunnen volgens de minister niet worden aangemerkt als legale arbeid zoals bedoeld in artikel 6 van Besluit
nr. 1/80. Met zijn arbeid heeft eiser niet de rechten verkregen die behoren bij het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80. De afwijzing van de aanvraag acht de minister niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [8] . De minister heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. [9]
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 9 oktober 2024 zijn de gronden van het beroep ingediend. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [10] , op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser – vergezeld door zijn echtgenote en haar dochter –, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Standpunten partijen

2. Eiser voert aan dat hij wel legale arbeid in Nederland verricht als bedoeld artikel 6 van Besluit nr. 1/80 en paragraaf B10/4.2 van de Vc [11] 2000. Hij heeft onafgebroken langer dan een jaar legale arbeid verricht en daarom is sprake van een stabiele en niet voorlopige situatie op de arbeidsmarkt. Volgens eiser is zijn verblijf in Nederland op grond van de RTB een onomstreden verblijfsrecht. De verwijzing door de minister naar de rechtsoverwegingen 56 tot en met 58 van het Hof [12] in het arrest Birden van 26 november 1998 sluiten niet aan op de situatie van eiser. Door eiser is wel aangetoond dat sprake is van een stabiele en niet voorlopige situatie op de arbeidsmarkt in een lidstaat, omdat hij ononderbroken voor langer dan een jaar legale arbeid heeft verricht. Het verblijfsrecht is aan eiser expliciet en zonder voorbehoud verleend en de arbeid van eiser is geheel legaal verricht. Het is voor eiser onduidelijk waarom zijn verblijfsrecht op grond van de RTB geen declaratoir verblijfsrecht zou zijn. Het verblijfsrecht van eiser is onomstreden over de hele periode waarin de arbeid in Nederland is verricht. Verder voert eiser aan dat de minister onvoldoende heeft toegelicht waarom hij geen geldig verblijfsrecht heeft. De verwijzing van de minister naar artikel 1 van de Vw [13] overtuigt eiser niet. Eiser heeft nu juist wel toegang tot de arbeidsmarkt en is een Turkse werknemer die legaal arbeid in Nederland heeft verricht. Het bestreden besluit is volgens eiser in strijd met de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De minister heeft onvoldoende rekening gehouden met het familieleven van eiser als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hij verblijft in Nederland met zijn echtgenote en haar kind, voor wie hij in feite de vader is. Tot slot voert eiser aan dat de hoorplicht is geschonden.
3. De minister voert in het verweerschrift aan dat een verblijfsrecht in de zin van de RTB geen onomstreden verblijfsrecht is op grond van een nationale verblijfsvergunning of een declaratoir verblijfsrecht. Het verblijf van eiser op grond van de RTB is procedureel rechtmatig verblijf en leidt niet tot legale arbeid in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80. De minister volgt eiser niet in zijn stelling dat het bestreden besluit in strijd is met de in artikel 13 van Besluit nr. 1/80 neergelegde standstillbepaling. Er is niet getoetst aan artikel 8 van het EVRM, omdat eiser nog rechtmatig verblijf heeft en niet wordt gescheiden van zijn gezinsleden. Van het horen van eiser in bezwaar is volgens de minister terecht afgezien.

Juridisch kader

4. Een Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort, kan op grond van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier. Volgens de rechtspraak van het Hof veronderstelt het begrip ‘legale arbeid’, zoals bedoeld in deze bepaling, een stabiele en niet-tijdelijke situatie op de arbeidsmarkt en, daarmee, het bestaan van een niet omstreden verblijfsrecht. [14] Dit betekent dat eiser zich niet in een onzekere situatie mag bevinden die op elk moment ter discussie kan worden gesteld. [15] Of van deze situatie sprake is, vergt een beoordeling van zijn verblijfsrechtelijke situatie. Volgens de Werkinstructie 2023/1 [16] is sprake van een onomstreden verblijfsrecht in Nederland wanneer de Turkse onderdaan een geldige nationale verblijfsvergunning of een declaratoir verblijfsrecht heeft.
4.1.
De IND neemt in ieder geval op grond van paragraaf B10/4.2 van de Vc [17] aan dat sprake is van legale arbeid als bedoeld in artikel 6 van Besluit nr. 1/80 als de vreemdeling in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning op grond waarvan hem is toegestaan die arbeid te verrichten.
4.2.
De lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Turkije mogen op grond van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de minister de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ˋarbeid in loondienstˊ heeft mogen afwijzen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de (aanvullende) beroepsgronden van eiser, die hierna zullen worden besproken.
Wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van Besluit nr. 1/80?
6. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat er geen sprake is van legale arbeid in de zin van artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80. Eiser heeft namelijk zijn werkzaamheden niet verricht op grond van een onomstreden verblijfsrecht. Het verblijf van eiser op grond van de RTB is geen onomstreden verblijfsrecht. Ook is geen sprake van een declaratoir verblijfsrecht.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, van het Besluit. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
Om rechten te kunnen ontlenen aan artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80 dient men een Turkse werknemer te zijn die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort en die ten minste een jaar ‘legale arbeid’ heeft verricht voor dezelfde werkgever, die nog steeds werk voor hem heeft. Uit de rechtspraak van het Hof en de Werkinstructie (WI) 2023/1 ‘Turks Associatierecht’ van de minister volgt dat er sprake is van ‘legale arbeid’ in de zin van Besluit nr. 1/80 bij arbeid die is verricht gedurende een stabiele en niet voorlopige situatie op de arbeidsmarkt van de gastlidstaat. Dit veronderstelt het bestaan van een onomstreden verblijfsrecht. [18] Er is sprake van een onomstreden verblijfsrecht in Nederland wanneer de Turkse onderdaan een geldige nationale verblijfsvergunning of een declaratoir verblijfsrecht heeft.
6.3.
Met de minister is de rechtbank van oordeel dat er in het geval van eiser géén sprake is van een onomstreden verblijfsrecht dan wel een declaratoir verblijfsrecht. Dit is wel vereist om aan te kunnen nemen dat er sprake is van legale arbeid zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80. Eiser had op het moment van het indienen van onderhavige aanvraag tijdelijke bescherming op grond van de RTB voor ontheemden uit Oekraïne. Gelet hierop was zijn verblijfsrechtelijke situatie op dat moment aan te merken als procedureel rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, en daarmee nog niet definitief geregeld. Procedureel rechtmatig verblijf is geen stabiele en bestendige situatie, omdat zo’n situatie veronderstelt dat het verblijfsrecht niet wordt betwist. [19] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op een andere grondslag een onbetwist verblijfsrecht had. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verwijzing van de minister naar het arrest Birden niet aansluit op zijn situatie omdat hij arbeid heeft verricht op grond van de RTB. Het verblijf van eiser op grond van de RTB is, zoals hiervoor is overwogen, namelijk procedureel rechtmatig verblijf en leidt dus niet tot legale arbeid, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van Besluit 1/80. Bovendien volgt uit het arrest Birden dat procedureel rechtmatig verblijf niet kan worden aangemerkt als een onomstreden verblijfsrecht. Dit is in de situatie van eiser ook het geval. De stelling van eiser op zitting dat zijn situatie vergelijkbaar is met de situatie in het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van 10 mei 2017 [20] , gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Een Chavez-verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU [21] is niet vergelijkbaar met de tijdelijke bescherming van eiser op grond van de RTB. Ook het door eiser genoemde arrest van het Hof van 7 september 2022, E.K., [22] maakt het voorgaande niet anders, alleen al omdat dat arrest gaat over de richtlijn voor langdurig ingezetenen (richtlijn 2003/109/EG).
6.4.
Gelet op het voorgaande, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers werkzaamheden in Nederland niet worden aangemerkt als legale arbeid zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van Besluit nr. 1/80.
Kan eiser een beroep doen op de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80?
7. Uit de bewoordingen van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 volgt dat verblijf en arbeid van de werknemer legaal moeten zijn. In onder meer het arrest van 7 november 2013 [23] , Demir, punt 48, heeft het Hof overwogen dat het begrip ‘legaal’ betrekking heeft op een stabiele en bestendige situatie, die veronderstelt dat het verblijfrecht niet wordt betwist.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op de standstillbepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. Zoals in 6.3 is overwogen, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen onomstreden verblijfsrecht heeft of een declaratoir verblijfsrecht. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat het tijdelijk verblijfsrecht van eiser op grond van de RTB niet een onomstreden verblijfsrecht is en dat geen sprake is van strijd met de in artikel 13 van Besluit nr. 1/80 neergelegde standstillbepaling. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat het begrip ‘legale arbeid’ niet in strijd is met artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De rechtbank volgt de minister hierin.
Is sprake van schending van artikel 8 van het EVRM?
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser nog rechtmatig verblijf heeft en niet wordt gescheiden van zijn gezin. Zoals de minister op de zitting heeft toegelicht vindt de toets aan artikel 8 van het EVRM pas plaats op het moment van een daadwerkelijke scheiding tussen eiser en zijn gezin en hij met uitzetting wordt bedreigd. Die situatie doet zich in het geval van eiser nog niet voor. Daar komt bij dat eiser een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor ‘verblijf bij zijn partner’. Bij afwijzing van die aanvraag, zal door de minister een volledige toets aan artikel 8 van het EVRM plaatsvinden.
Is sprake van schending van de hoorplicht?
9. De Afdeling [24] heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. De minister mag slechts van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [25] Dit is onder meer het geval als het bezwaar niet gemotiveerd is of er sprake is van een herhaling van zetten. Uit het besluit van 8 februari 2024 blijkt dat de minister zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van ‘legale arbeid’. Eiser heeft in bezwaar geen andersluidende dan wel nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd dat daar wel sprake van zou zijn. Het horen van eiser in bezwaar had het standpunt van de minister niet anders gemaakt. Er bestond daarom redelijkerwijs geen twijfel dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
2.Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
3.NL24.13794.
4.NL24.15392.
7.Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
8.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.NL24.7823.
11.Vreemdelingencirculaire.
12.Hof van Justitie van de Europese Unie.
13.Vreemdelingenwet 2000.
14.Zie arrest van het Hof van 20 september 1990, ECLI:EU:C:1990:322, punt. 30 (Sevince), 6 juni 1995, ECLI:EU:1995:168, punt 26 (Bozkurt) en 16 december 1992, ECLI:EU:C:1992:527 punten 12 en 22 (Kus).
15.Zie arrest van het Hof van 19 november 2002, ECLI:EU:C:2002:694, punt 48 (Kurz).
16.WI 2023/1 Turks associatierecht.
17.Vreemdelingencirculaire 2000.
18.Zie arrest van het Hof van 30 september 1997, ECLI:EU:C:1997:446 (Ertanir), het arrest van 26 november 1998, ECLI:EU:C:1998:568 (Birdin) en het arrest van 21 oktober 2003, C-317/01 (Abatay) en C-369/01 (Sahin).
19.Zie arrest Hof van 26 november 1998, Birden, ECLI:EU:C:1998:568, punt 56; en de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1342, onder 4.2.
20.ECLI:EU:C:2017:354 (Chavez-Vilchez).
21.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
22.ECLI:EU:C:2022:639.
23.ECLI:EU:C:2013:725.
24.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
25.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.