ECLI:NL:RBDHA:2025:22086
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met Koerdische etniciteit en vrees voor vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Turkse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1998, heeft op 6 december 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die op 4 december 2024 door de Minister van Asiel en Migratie als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 behandeld, waarbij eiser een nieuw asielmotief heeft toegelicht dat niet eerder door de minister was beoordeeld. Dit nieuwe motief betreft de vrees dat hij vanwege zijn werkzaamheden in Nederland in verband wordt gebracht met de Gülenbeweging, wat hem in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten zou brengen.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de afwijzing beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser stelt dat hij gediscrimineerd wordt vanwege zijn Koerdische etniciteit en dat hij slachtoffer is van geweld. De minister heeft echter geconcludeerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dat zijn problemen niet voldoende zwaarwegend zijn om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank volgt de minister in zijn oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat vanwege zijn activiteiten voor de HDP of zijn Koerdische afkomst.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 30 oktober 2025.