ECLI:NL:RBDHA:2025:22688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
NL24.34204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somalië - Afwijzing op basis van geloofwaardigheidsbeoordeling en risico bij terugkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Somalië, diende op 9 juni 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 27 augustus 2024 werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 16 januari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn. Na aanvullend onderzoek en heropening van de zaak op 28 januari 2025, concludeert de rechtbank dat eiser nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank oordeelt dat de minister de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn asielmotieven niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft geen objectieve documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn vrees voor Al-Shabaab en de minister concludeert dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 9 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze in het bestreden besluit van 27 augustus 2024 in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Daarbij is ook een terugkeerbesluit opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.2.
Op 28 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om aanvullend onderzoek te verrichten. In dit kader heeft de minister op 4 februari 2025 een schriftelijke reactie ingediend, waarna eiser op 18 februari 2025 eveneens een reactie heeft ingediend.
1.3.
Op 14 april 2025 heeft de rechtbank de zaak aangehouden in afwachting van uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats over de (nieuwe) werkinstructie 2024/6 over de geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken. Deze uitspraken zijn inmiddels gedaan.
1.4.
Bij bericht van 2 juni 2025 heeft de minister verzocht om te beoordelen of er nog sprake is van procesbelang, omdat eiser met onbekende bestemming vertrokken is.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een tweede zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt allereerst of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep omdat eiser mogelijk met onbekende bestemming is vertrokken.
2.1.
De rechtbank oordeelt dat dit belang er nog steeds is. Daarvoor is het volgende van belang. De minister heeft bij bericht van 2 juni 2025 laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. In reactie daarop heeft de gemachtigde van eiser op 17 juni 2025 laten weten dat hij telefonisch van een medewerker van de locatie waar eiser verblijft heeft vernomen dat eiser daar nog steeds verblijft en dat hij zelf ook nog contact met hem heeft. Uit de informatie van de gemachtigde volgt dat eiser nog steeds in Nederland verblijft en dat hij nog contact heeft met zijn gemachtigde. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser geen belang meer hecht aan een inhoudelijk beoordeling van het ingediende beroep. [2]
3. De rechtbank beoordeelt vervolgens de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bevoegde beslissingsautoriteit
5. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse
vreemdelingenrecht gewijzigd van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid naar
de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het bestreden
besluit van 27 augustus 2024 is ondertekend namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit is een gebrek. De rechtbank gaat er vanuit dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving en hier dat er daarom geen sprake is van een bevoegdheidsgebrek, maar van een ondertekeningsgebrek. [3] Er bestaat daarom geen reden om
een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Het asielrelaas
6. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft verklaard dat hij op zijn derde samen met zijn gezin naar Saoedi-Arabië is gegaan. Hier heeft eiser met zijn gezin veertien jaar illegaal verbleven. In mei 2023 is er een inval geweest van de Saoedische politie en hebben zij eisers familie teruggestuurd naar Somalië. Eiser was op dat moment buiten aan het voetballen en is achtergebleven. De vader van eiser heeft hem vervolgens opgebeld en verteld dat zijn broertje vermoord is door Al-Shabaab. Omdat de vader van eiser niet wilde dat eiser hetzelfde zou overkomen, heeft hij een reisagent geregeld. Deze reisagent heeft eiser naar Nederland gebracht.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De broer van eiser is door Al-Shabaab vermoord en zijn andere broertje is ontsnapt.
7.1.
De minister heeft de geloofwaardigheid van de asielmotieven beoordeeld aan de hand van Werkinstructie (WI) 2024/6. De minister acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dat de broer van eiser door Al-Shabaab is vermoord en dat zijn andere broertje heeft weten te ontsnappen acht de minister niet geloofwaardig. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser zijn verklaringen daarover niet met objectieve documenten heeft onderbouwd en dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser voldoet dan ook niet aan de voorwaarde van artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens de minister heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister wijst er daartoe op dat de verklaringen over de moord op zijn broertje door Al-Shabaab is vermoord en de ontsnapping van zijn andere broertje ongeloofwaardig zijn. De minister wijst daartoe ook op paragraaf C7/30.4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond. Volgens de minister komt eiser ook niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen (amv). Het onderzoek naar adequate opvang was namelijk nog niet afgerond en kon ook niet worden afgerond tijdens eisers minderjarigheid.
Is er aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen?
8. Eiser heeft in de aanvullende gronden van 15 januari 2025 verwezen naar de prejudiciële vragen die op 7 januari 2025 [4] zijn gesteld over WI 2024/6.
8.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 januari 2025. De reden daarvoor is dat het in de zaak, waarin die vragen zijn gesteld, met name gaat over de weging van documenten, meer specifiek de waarde die aan bewijsmateriaal wordt gehecht. In dit geval staat vast dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Daarnaast heeft de zittingsplaats Roermond ook prejudiciële vragen gesteld over de toetsing door de rechter, maar de rechtbank ziet ook hierin op dit moment geen aanleiding om de zaak aan te houden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft eerder uitleg gegeven over de wijze waarop de bestuursrechter in eerste aanleg een standpunt van de minister over de geloofwaardigheid van een asielrelaas moet toetsen. [5] In die uitspraak wordt – onder andere – uitgelegd dat de bestuursrechter binnen de grenzen van artikel 8:69 van de Awb en artikel 83 van de Vw 2000 toetst of de besluitvorming die heeft geleid tot een standpunt dat een asielrelaas of een onderdeel daarvan ongeloofwaardig is, voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt, in het bijzonder wat betreft de zorgvuldigheid van de besluitvorming en de inhoud en kenbaarheid van de motivering van dat besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te denken en in het verlengde daarvan de zaak aan te houden in afwachting van de tweede prejudiciële vraag van de zittingsplaats Roermond.
Is WI 2024/6 in strijd met het unierecht en het evenredigheidsbeginsel?
9. Eiser betoogt dat WI 2024/6 en de toepassing daarvan in het bestreden besluit in strijd is met het unierecht en het evenredigheidsbeginsel. In WI 2024/6 wordt volgens hem een te strenge toets gehanteerd. Het unierecht vereist geen ‘volledige’ onderbouwing en de Definitierichtlijn vereist ook geen ‘objectief’ bewijsmateriaal. De lat die wordt opgelegd is derhalve te hoog. Eiser wijst hierbij op het LH-arrest [6] , waarin is geoordeeld dat documenten en kopieën bewijswaarde hebben. Daarnaast voert eiser aan dat bij het ontbreken van authentieke documenten wordt overgegaan tot een geloofwaardigheidstoets met vijf voorwaarden. Alleen als aan die vijf voorwaarden is voldaan, kan een verklaring van een vreemdeling geloofwaardig worden geacht. Op deze manier worden artikel 4, vijfde lid van de Kwalificatierichtlijn gebruikt als checklist. Het op deze wijze toepassen van het artikel is onzorgvuldig. In dit verband wijst eiser op WI 2014/10, waaruit bleek dat, ondanks het ontbreken van documentatie, toch het voordeel van de twijfel kan worden gegeven.
9.1.
De rechtbank begrijpt de strekking van eisers beroepsgronden zo dat uit WI 2024/6 zou volgen dat indien een vreemdeling geen objectieve documenten heeft, om die reden eigenlijk al het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig wordt geacht, tenzij wordt voldaan aan de vijf cumulatieve voorwaarden die zijn genoemd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Daarnaast begrijpt de rechtbank dat eiser meent dat deze wijze van toetsing in strijd is met het Unierecht.
9.2.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 25 juni 2025 uitspraak gedaan over de vraag of het beleid in WI 2024/6 op deze punten in strijd is met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. [7] In die uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de beoordeling van de feiten en omstandigheden op grond van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn op individuele basis moet plaatsvinden, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en rekening houdend met alle relevante feiten. Daarbij moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat er rekening mee houden dat een verzoeker zijn verzoek niet altijd met schriftelijke of andere bewijzen zal kunnen staven. Om die reden somt artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn de cumulatieve voorwaarden op waaronder dergelijk bewijs niet vereist is. De rechtbank heeft uit de formulering van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn, en de rechtspraak van het Hof van Justitie over deze bepaling, afgeleid dat het niet voldoen aan één van die voorwaarden in beginsel zou kunnen volstaan om een vreemdeling niet het voordeel van de twijfel te geven ten aanzien van verklaringen waarvoor bewijsmiddelen ontbreken en om het asielmotief ongeloofwaardig te achten, maar dat dit niet wegneemt dat de minister een asielaanvraag altijd op individuele basis moet beoordelen, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en rekening houdend met alle relevante feiten. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat uit WI 2024/6 blijkt dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid rekening houdt met de individuele situatie en omstandigheden van de vreemdeling en dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid alle feiten en omstandigheden worden betrokken. Mede gelet op de toelichting van de minister in die procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister in het individuele geval beziet of het redelijk is te volstaan met de vaststelling dat de vreemdeling niet voldoet aan een enkele voorwaarde van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 of dat deze voorwaarden meer in samenhang moeten worden bezien. Hiermee is voldoende gewaarborgd dat de geloofwaardigheidsbeoordeling in overeenstemming is met het Unierecht. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de vraag of deze uitgangspunten ook voldoende worden toegepast en conform deze toelichting wordt gewerkt in individuele zaken kan worden beoordeeld.
9.3.
De rechtbank ziet in dat wat eiser in deze procedure heeft aangevoerd geen aanleiding om nu anders te oordelen. De waarde die aan de verklaringen van een vreemdeling kan worden gehecht is onderdeel van zowel de beoordeling van die cumulatieve voorwaarden, als van de vraag of de minister de aanvraag individueel heeft beoordeeld, met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden, inclusief de omstandigheid dat er geen documenten zijn overlegd (en de verklaring die voor het ontbreken daarvan is gegeven). Voor nog een losstaande beoordeling van alleen die verklaringen is geen aanleiding.
9.4.
Uit al het voorgaande volgt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling in WI 2024/6 voldoet aan de eisen die artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn daaraan stelt. De beroepsgrond van eiser dat WI 2024/6 niet in overeenstemming is met het Unierecht slaagt dus niet.
9.5.
Nu WI 2024/6 in overeenstemming is met het Unierecht valt ook niet in te zien waarom deze in zijn algemeenheid in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. Uit wat hiervoor onder 9.2 is overwogen volgt immers dat er altijd een individuele beoordeling moet plaatsvinden, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Daarbij houdt de minister ook rekening met de omstandigheid dat een vreemdeling niet altijd in staat is zijn relaas (volledig) met bewijsmateriaal te staven. [8] Of de geloofwaardigheidsbeoordeling in een concreet geval correct is verricht en of het ontbreken van bepaalde documenten of een of meerdere van de cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 terecht wordt tegengeworpen (of dat evenredig is), moet in elk afzonderlijk geval worden beoordeeld.
Mocht de minister WI 2024/6 toepassen op de asielaanvraag van eiser?
10. De beroepsgrond van eiser dat de minister WI 2024/6 niet had mogen toepassen, omdat die niet gold ten tijde van asielaanvraag, slaagt niet. Het uitgangspunt in het bestuursrecht is dat een besluit wordt genomen op basis van het op dat moment geldende beleid. Dat kan anders zijn als er sprake is van overgangsrecht of als dat uit (andere) wetgeving volgt, maar dat is bij de beslissing op een asielaanvraag niet het geval. Eiser heeft bovendien niet gesteld noch onderbouwd dat toepassing van WI 2024/10 in zijn geval tot een andere uitkomst had geleid. Daarnaast is hiervoor al toegelicht dat de toepassing van WI 2024/6 niet in strijd is met het Unierecht of (in zijn algemeenheid) met het evenredigheidsbeginsel.
10.1.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de minister in het specifieke geval van eiser een toereikende geloofwaardigheidsbeoordeling heeft verricht.
Heeft de minister eisers asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
11. Eiser betoogt dat de minister het tweede asielmotief van zijn asielaanvraag, namelijk de problemen met Al-Shabaab, ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser is allereerst van mening dat de minister geen enkele wijze rekening heeft gehouden met het feit dat eiser geen bewijs kán overleggen van de dood van zijn broer. De minister stelt te makkelijk dat eiser dit asielmotief met meer objectieve documenten had kunnen onderbouwen, terwijl de minister niet betwist dat eiser in bewijsnood verkeert.
11.1.
De rechtbank volgt eisers betoog niet. In het voornemen en in het bestreden besluit heeft de minister volstaan met de constatering dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van asielmotief 2. Eiser is geen verwijt gemaakt van het ontbreken van documenten en er is ook niet gesteld dat hij documenten had kunnen overleggen. Vervolgens is getoetst of eiser voldeed aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid van de Vw 2000 (stap 2b van WI 2024/6). Het bestreden besluit bevat geen aanknopingspunten die de stelling van eiser kunnen dragen dat de minister het asielmotief op voorhand ongeloofwaardig vindt omdat geen objectieve documenten zijn overgelegd. In het bestreden besluit is immers geconstateerd dat eiser geen documenten heeft overgelegd, maar daar zijn geen andere consequenties aan verbonden dan (impliciet) dat stap 2b van de WI van toepassing was. Op pagina 3 van het bestreden besluit staat ook weergegeven dat het niet alleen gaat om documenten, maar ook om eisers verklaringen. Uit het bestreden besluit volgt dat de minister de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser heeft beoordeeld en deze verklaringen ongeloofwaardig vindt, omdat deze geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Om die reden zijn de gestelde problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig geacht. De beoordeling van de verklaringen van eiser en de informatie die hij heeft gegeven hebben dan ook een prominente rol gekregen bij de besluitvorming.
12. Eiser voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat diens verklaringen niet geloofwaardig zijn. Zijn verklaringen zijn ten onrechte als niet samenhangend en niet aannemelijk geacht. Eiser voert verder aan dat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat hij emotioneel reageerde toen hij tijdens het telefoongesprek van zijn vader over de dood van zijn broertje hoorde. Hierdoor, en vanwege de hoge telefoonkosten, was het gesprek noodgedwongen kort. De minister gaat niet in op deze punten. De minister motiveert niet waarom, rekening houdend met genoemde omstandigheden en wat hij wel kan verklaren over wat zijn vader hem vertelde, zijn verklaringen op dit punt niet aannemelijk zijn. De minister gaat daarnaast voorbij aan zijn eigen werkinstructie, waarin staat dat verklaringen ook gebaseerd mogen zijn op wat de vreemdeling van derden heeft gehoord. Verder heeft de minister volgens eiser geen rekening gehouden met zijn minderjarigheid. Er is tijdens het nader gehoor ook onvoldoende doorgevraagd over de informatie die hij toen kreeg. Eiser wijst erop dat zijn verklaringen niet in strijd zijn met de beschikbare algemene en specifieke informatie. Sterker nog, zijn verklaringen passen binnen het beeld dat bekend is over Somalië en de handelswijze van Al-Shabaab.
12.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn, omdat deze geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Aan voorwaarde c van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 wordt niet voldaan. Om die reden is de gestelde vrees van eiser voor Al-Shabaab ongeloofwaardig geacht.
12.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De minister heeft daarbij niet ten onrechte gesteld dat eisers verklaringen over de vrees om gerekruteerd te worden door Al-Shabaab enkel gebaseerd zijn op niet nader onderbouwde aannames dan wel vermoedens. Verder heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat het zonder nadere onderbouwing van de feiten en omstandigheden onnavolgbaar is dat een broertje van eiser is vermoord, terwijl het andere broertje heeft weten te ontsnappen. De minister heeft aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet gedetailleerd en specifiek genoeg heeft verklaard over hoe eisers vader wist dat eisers broertje is vermoord door Al- Shabaab [9] en over hoe zijn andere broertje heeft weten te ontsnappen. De minister heeft de verklaring van eiser – namelijk dat het telefoongesprek met zijn vader noodgedwongen kort was – onvoldoende mogen vinden om het gebrek aan details en het ontbreken van samenhang te verklaren. Ook is niet verklaard hoe Al-Shabaab wist dat zij uit het buitenland kwamen, Arabisch spraken en het daarom op eisers familie had gemunt.
12.3.
Niet is gebleken dat eiser zelf verdere informatie heeft kunnen geven over wat er precies is gebeurd, op welke wijze zijn broertje is vermoord, hoe zijn vader wist dat Al-Shabaab hierachter zat en hoe zijn andere broertje heeft weten te ontsnappen. Als eiser beschikte over meer informatie, had hij die informatie uit eigen beweging kunnen (en moeten) geven tijdens het nader gehoor. Gesteld noch gebleken is dat eiser daarvoor onvoldoende gelegenheid heeft gehad. Ook is niet gebleken dat er onvoldoende is doorgevraagd. In de omstandigheid dat de gebeurtenissen waarover eiser heeft verklaard met betrekking tot Al-Shabaab kunnen passen in wat bekend is over Al-Shabaab in Somalië, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om eisers verklaringen toch geloofwaardig te achten. Uit het Algemeen Ambtsbericht Somalië (ambtsbericht) van 2023 [10] blijkt namelijk niet dat alle jonge jongens die Arabisch spreken door Al-Shabaab worden gerekruteerd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat hetgeen eiser heeft verklaard onvoldoende is om aannemelijk te achten dat Al-Shabaab het op hem persoonlijk heeft bezien. De beroepsgrond slaagt niet.
12.4.
Gelet op het voorgaande heeft de minister de verklaringen van eiser over het tweede asielmotief niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Heeft de minister eisers vrees voor ernstige schade bij terugkeer terecht niet aannemelijk geacht?
13. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico op ernstige schade loopt, gelet op de situatie in Somalië. Eiser wijst erop dat Al-Shabaab in het gebied waar hij vandaan komt de macht heeft, en dat Al-Shabaab overigens ook in gebieden waar zij formeel de macht niet hebben, veel invloed hebben en hun informanten onderdeel uitmaken van de gemeenschap. De clanstructuur en sociale netwerken maken dat een nieuw gezin snel opvalt. Eiser wijst in dit verband op het ambtsbericht van 2023. Het is volgens eiser aannemelijk dat zij bij terugkeer na een dergelijk lange periode opvallen en in de aandacht komen van Al-Shabaab. Daar komt bij dat Al-Shabaab wantrouwend is ten opzichte van terugkeerders. [11] Verder staat in het ambtsbericht van 2023 dat systematisch rekrutering van kinderen voorkomt. Eiser voert verder aan dat Lower Shabelle een wetteloos gebied is, met actieve controle door Al-Shabaab. Eiser stelt dat er in zijn geval ook sprake is van individuele elementen die maken dat de drempel van 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn wordt gehaald. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende gemotiveerd stelt dat het persoonlijk geweld dat eiser vreest onvoldoende risico oplevert in de algemene situatie. De specifiek op eiser betrekking hebbende omstandigheden, samen met de algemene bekende informatie over het willekeurig geweld in zijn regio, maakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling dan wel ernstige schade. De minister houdt aldus geen rekening met de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals het lange verblijf buiten Somalië (16 jaar) en de specifieke dreiging van rekrutering. De minister stelt volgens verder ten onrechte dat eiser door ‘geel gebied’ kan reizen. Eiser wijst in dit verband op het ambtsbericht van 2023 waarin staat dat het reizen over wegen in Somalië zeer gevaarlijk is door inzet van explosieven en gerichte aanslagen door Al-Shabaab.
Kan eiser door ‘geel gebied’ naar Dafeed of Marka reizen?
13.1.
Volgens het landenbeleid is sprake van systematische blootstelling aan geweld voor gebieden waar Al-Shabaab effectief aan de macht is. Dit geldt ook voor personen die niet uit zo een gecontroleerd gebied komen, maar wel door een dergelijk gebied moeten reizen om terug te keren. [12] Eiser heeft verklaard dat hij uit Marka komt en dat zijn ouders in Dafeed verblijven. Eiser betoogt daarbij dat uit het EUAA-rapport over de veiligheidssituatie in Somalië van 1 februari 2023 volgt dat het middelste deel van de hoofdweg die van Mogadishu omhoog loopt door Afgoye, Wanla Weyn, Burhakaba en Baidoa, wordt gecontroleerd door Al-Shabaab. Het gaat dan om het stuk van Mogadishu naar Baidoa rond Leego.
13.1.1.
Op de zitting heeft de minister aangegeven dat hij naar aanleiding van de informatie van eiser navraag heeft gedaan bij het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT). Het TOELT heeft aangegeven dat het gebied van, en de weg naar, Dafeed en Marka nog steeds in geel gebied liggen. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank op 28 januari 2025 de zaak heropend en de minister verzocht om dit standpunt te onderbouwen, ook in het licht van het EUAA-rapport.
13.1.2.
De minister heeft na de heropening een reactie ingediend, waarin hij allereerst aangeeft dat het EUAA-rapport betrekking heeft op de periode 1 juli 2021 tot en met 30 november 2022 en hij daarmee twijfelt aan de actualiteit van dat rapport. Daarbij heeft de minister recente kaarten toegevoegd van 17 januari 2023, 16 juni 2023 en 28 juni 2024 met de opmerking dat daaruit volgt dat de weg van Mogadishu naar Wanla Weyn nog steeds door geel gebied loopt. Daarnaast wijst de minister erop dat in het door eiser aangehaalde EUAA-rapport staat dat: “There has been no progovernment security presence at the mid-point of the route at Leego there from either SNA or AMISOM since 2017”. Leego ligt voorbij Wanla Weyn. In het EUAA-rapport staat niks over het eerste deel van Mogadishu naar Wanla Weyn waar Dafeed aan ligt. Daarom blijkt volgens de minister ook uit het EUAA-rapport niet dat (de weg naar) Dafeed niet in geel gebied gelegen is. Daarbij merkt de minister ook op dat Marka nog immer is gelegen in geel gebied. Eiser kan daarom ook naar Marka. Hij kan de reis daarheen per boot afleggen.
13.1.3.
Eiser heeft op voorgaande een reactie ingediend op 18 februari 2025. Hij betoogt dat uit informatie van Vluchtelingenwerk van 1 november 2023 volgt dat zowel Marka als Dafeed zich bevinden in gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab. Daarbij betoogt hij dat uit informatie van Vluchtelingenwerk blijkt dat Al-Shabaab controleposten heeft opgeworpen onder meer tussen Afgooye en Wanla Weyn. Deze informatie is van 16 juni 2024. Eiser wijst in dit verband ook naar het ambtsbericht, waarin staat dat gedurende het grootste deel van de verslagperiode de landelijke gebieden van Lower Shabelle onder controle van Al-Shabaab stonden. [13] Ten aanzien van de bootverbinding naar Marka verwijst eiser naar de mailwisseling met Somalië-expert Tony Burns van 16 december 2024. Daaruit blijkt dat navraag bij onder andere een Somalische minister en de Somalische EU-ambassadeur leerde dat niemand deze bootverbinding kent. Voor zover er boten varen tussen Mogadishu en Marka gaat het om incidenteel vervoer van goederen. Ook wordt erop gewezen dat de haven van Mogadishu niet toegankelijk is voor burgers vanwege veiligheidsredenen. Het ambtsbericht van 2023 [14] stelt dat er een bootverbinding is, maar dat het gaat om een boot met maximaal 15 tot 20 passagiers en dat deze voornamelijk gebruikt wordt door ambtenaren en militairen. Hiermee betwist eiser dat hij naar Marka kan reizen.
13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat zowel Dafeed als Marka niet onder volledige controle staan van Al-Shabaab en ook niet de weg ernaartoe. Uit het ambtsbericht van 2023 blijkt dat zowel Marka als Dafeed in de (verslag)periode van december 2021 tot en met juni 2023 in een ‘geel gebied’ liggen. [15] Bij terugkeer in beide gevallen zal eiser dus door een ‘geel gebied’ kunnen reizen. Uit het recente kaartmateriaal van PolGeoNow van 28 juni 2024 waar de minister naar heeft verwezen, volgt dat die situatie toen ook (nog) zo was. Er bestaat geen reden om deze kaart buiten beschouwing te laten vanwege de omstandigheid dat eiser de juistheid daarvan niet zou kunnen controleren. Er bestaat namelijk geen enkele reden om aan te nemen dat deze kaart niet correct is. Deze kaart komt bovendien overeen met de informatie uit het ambtsbericht van 2023 en de hierna te noemen informatie.
13.3.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. Het EUAA rapport is namelijk minder actueel dan het ambtsbericht van 2023. Volgens Vluchtelingenwerk wordt de route naar Baidoa rond Leego gecontroleerd door Al-Shabaab. Maar dat gebied ligt ver van Dafeed vandaan. [16] Onduidelijkheid over wie het gebied rond Wanla Weyn – waar Dafeed in de buurt ligt – en dat Al-Shabaab controleposten heeft op de wegen, betekent niet dat het gebied onder controle staat van Al-Shabaab. Op de kaart, die als bijlage 2 bij de aanvullende gronden is overgelegd en die van 1 november 2023 is, staan op de genoemde hoofdweg diverse helderrode zones aangegeven. Ook Marka heeft die kleur. Deze kleur staat voor gebieden waar Al-Shabaab aanvallen pleegt. Deze gebieden staan (dus) niet onder controle van Al-Shabaab (welke gebieden in donkerrood staan aangegeven). En anders dan eiser stelt in zijn reactie na de heropening, betekent de zinsnede uit het ambtsbericht van 2023 “Gedurende het grootste deel van de verslagperiode stonden de landelijke gebieden van Lower Shabelle onder controle van Al-Shabaab.” niet dat de weg tussen Mogadishu en Wanla Weyn ook door hen wordt gecontroleerd.
13.4.
Daarnaast heeft de minister subsidiair voldoende gemotiveerd dat eiser naar Marka kan reizen middels de bootverbinding. Uit het ambtsbericht van 2023 volgt namelijk dat deze bootverbinding bestaat en daarvan gebruik gemaakt kan worden. In de door eiser overgelegde informatie ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. In dit verband is ook van belang dat Marka – zoals gezegd – (ook) volgens de door eiser overgelegde kaart niet in een gebied ligt dat onder controle is van Al-Shabaab.
13.5.
Ten overvloede merkt de rechtbank ambtshalve op dat het meest recente algemene ambtsbericht over Somalië, dat dateert van 4 april 2025 en de periode van 1 juli 2023 tot en met februari 2025 beslaat, niet tot een ander oordeel leidt. Uit de kaart [17] die daarin staat opgenomen blijkt (wel) dat in de verslagperiode het middelste deel van de route onder controle stond van Al-Shabaab. Het gaat echter om het gebied rondom Leego, dat – zoals hiervoor al is overwogen – (ver) voorbij Dafeed ligt. Verder blijkt daaruit dat ook Marka nog steeds in ‘geel gebied’ ligt en dat dit gebied juist groter is dan voorheen. Dit zou mogelijk kunnen betekenen dat nu ook over land van Mogadishu naar Marka gereisd zou kunnen worden.
Loopt eiser een reëel risico op ernstige schade in Dafeed of Marka?
14. Verder heeft de minister voldoende gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Dafeed of Marka niet terecht zal komen in een situatie van “systematische blootstelling” in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 van de Vc 2000. De minister heeft verwezen naar paragraaf C7/30.4.1.1 van de Vc 2000, waarin het volgende staat:
"Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3.2.1 van de Vc 2000. In gebieden in Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert, is de mensenrechtensituatie zodanig dat voor iedere terugkeerder een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van Vw 2000. Dit risico op ernstige schade wordt ook aangenomen voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht is of het gebied controleert, maar over land moeten reizen door een gebied waar Al-Shabaab wel de macht heeft of het gebied controleert.”
De minister heeft voldoende toegelicht dat van deze situaties geen sprake is. De minister heeft gewezen op het ambtsbericht van 2023 [18] , waaruit blijkt dat zowel Dafeed en Marka in “geel” gebied liggen, en dus onder “mixed, unclear, and/or local control” vallen. Eiser hoeft dus niet terug te keren naar een gebied waar Al-Shabaab de macht of controle heeft.
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ook terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege individuele factoren een verhoogd risico loopt op ernstige schade vanwege willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De enkele stelling van eiser dat hij lang buiten Somalië heeft verbleven en vanwege het risico op rekrutering extra vreest voor Al-Shabaab is daarvoor onvoldoende. Hij keert immers niet terug naar, of te reizen door, een gebied, dat onder controle staat van Al-Shabaab. De enkele omstandigheid dat eiser mogelijk controleposten van Al-Shabaab moet passeren is onvoldoende om een dergelijk verhoogd risico aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister aan eiser een buitenschuldvergunning alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) moeten verlenen?
15. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor amv heeft verleend. De minister handelt volgens eiser in strijd met Informatiebericht (IB) 2023/14, waarin staat dat als de amv inmiddels meerderjarig is, alsnog beoordeeld moet worden of hij, met terugwerkende kracht, in aanmerking komt voor een dergelijke reguliere vergunning. De trage besluitvorming van de minister mag niet in het nadeel van eiser uitpakken.
15.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in de uitspraken van 8 juni 2022 [19] overwogen dat uit het arrest TQ [20] volgt dat de minister, voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet de minister meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De minister moet zich er in dat kader van overtuigen dat er voor de niet-begeleide minderjarige adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
15.2.
Verder volgt uit die uitspraken van de Afdeling dat, op het moment dat een niet-begeleide minderjarige vreemdeling meerderjarig is geworden, de minister niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van de minister om in het concrete geval aan te tonen dat hij dat heeft gedaan. De minister moet in zijn besluit daarbij inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Daarbij kan hij betekenis toekennen aan de leeftijd van de vreemdeling ten tijde van de asielaanvraag, de beslistermijn op de asielaanvraag en de duur van het onderzoek. Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek naar adequate opvang tijdig had kunnen worden afgerond, zal de minister moeten duiden of en zo ja, op welke wijze aan de vreemdeling een verblijfsrecht volgens het amv-buitenschuldbeleid zou zijn toegekomen, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid en of alsnog een terugkeerbesluit moet worden genomen. Dit kan vervolgens door de vreemdeling ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd.
15.3.
De minister heeft in het IB 2023/41 aangegeven welke gevolgen de uitspraken van de Afdeling hebben voor de beoordeling van de vraag of een minderjarige alleenstaande vluchtelingen in aanmerking komt voor een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid. In paragraaf 3.1.4. wordt ingegaan op de situatie zoals deze, namelijk dat de asielaanvraag wordt afgewezen op het moment dat de vreemdeling al meerderjarig is. Daarin staat onder meer:
“(…) Als niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van adequate opvang tijdens de minderjarigheid, moet de IND inzichtelijk maken waarom het onderzoek naar adequate opvang niet was afgerond ten tijde van de minderjarigheid van de amv. Hierbij worden meegewogen de leeftijd van de amv ten tijde van de asielaanvraag, de duur van de asielprocedure en de duur van het onderzoek. Dit is de algemene lijn die in elke zaak een individuele afweging en motivering vergt.
In zijn algemeenheid kan in de volgende situaties worden aangenomen dat het onderzoek naar adequate opvang niet afgerond had kunnen zijn: (…)
• de periode vanaf de indiening van de asielaanvraag tot aan het moment dat de amv meerderjarig is geworden, is niet langer dan 1,5 jaar (=beslistermijn IND van 6 maanden + 1 jaar onderzoek DTenV). Als de beslistermijn is verlengd, wordt deze termijn bij de 1,5 jaar opgeteld (…).”
15.4.
De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestond om eiser ten tijde van het bestreden besluit in aanmerking te laten komen voor een vergunning op grond van het zogenaamde buitenschuldbeleid voor minderjarige alleenstaande vluchtelingen.
De minister heeft – mede gezien hetgeen hierover in de vorige rechtsoverweging vermeld –
terecht gesteld dat het onderzoek naar adequate opvang niet kon worden afgerond omdat de periode vanaf de indiening van de asielaanvraag tot aan het moment dat de eiser meerderjarig is geworden, niet langer is dan 1,5 jaar. Eiser is namelijk meerderjarig geworden op 7 december 2023 en hij heeft zijn asielaanvraag zes maanden daarvoor (op 10 juni 2023) ingediend. Hij is dus al meerderjarig geworden ruim vóór het nemen van het bestreden besluit. De minister heeft het onderzoek naar adequate opvang wel aangevangen tijdens de asielprocedure, namelijk bij de schouw van 13 juni 2024, het aanmeldgehoor van 4 februari 2024 en het nader gehoor van 21 augustus 2024. Uit de gehoren is gebleken dat eisers ouders in Dafeed verblijven. Hieruit is gebleken dat er aanknopingspunten zijn voor mogelijke adequate opvang. De rechtbank stelt vast dat deze aanknopingspunten pas aan het licht gekomen zijn toen eiser al meerderjarig was. Gedurende de feitelijke behandeling van het asielverzoek was eiser al meerderjarig en was nader onderzoek naar de daadwerkelijke beschikbaarheid van adequate opvang in feite niet zinvol meer. Onder deze omstandigheden behoefde de minister dat onderzoek ook niet te doen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.ABRvS, 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:765, r.o. 3.1.
6.Arrest LH van het Europese Hof van Justitie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
8.Zie paragraaf 4.2 van de werkinstructie maar ook het UNHCR Handboek, paragraaf 196.
9.Nader gehoor, p. 7 en 8.
10.Algemeen ambtsbericht Somalië 2023.
11.Algemeen ambtsbericht Somalië 2023, par. 6.2 en 6.3.
12.Paragraaf C7/30.4.1.1 van de Vc 2000.
13.Algemeen ambtsbericht Somalië 2023, p. 27.
14.Algemeen ambtsbericht Somalië 2023, p. 48.
15.Algemeen ambtsbericht Somalië 2023, p. 91.
16.De route loopt van Mogadishu via Afgoye, Galaangale, Wanla Weyn (Dafeed ligt daar iets onder), Leego, Burhakaba naar Baidoa.
17.Zie bijvoorbeeld de kaart op pagina 22.
18.Algemeen ambtsbericht Somalië 2023, p. 91.
20.Arrest van het HvJEU van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.