ECLI:NL:RBDHA:2025:22740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
NL25.28186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Malinese burger in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Malinese burger, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 30 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die op 18 juni 2025 door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van eiser, die stelt dat de veiligheidssituatie in zijn regio, Ségou, ernstig is verslechterd. Eiser voert aan dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specifiek een verhoogd risico loopt op willekeurig geweld. De rechtbank wijst erop dat de situatie in Ségou niet als uitzonderlijk kan worden gekwalificeerd en dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn persoonlijke omstandigheden hem in een verhoogd risico plaatsen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28186

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 30 november 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend (asielaanvraag). Verweerder heeft de asielaanvraag met het bestreden besluit van 18 juni 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, onder g, van de Vw. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (NL25.28187), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [naam] als tolk.

Totstandkoming van het besluit

Eerste asielprocedure
2.
2.1.
Eiser heeft op 18 juli 2019 zijn eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft eiser – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat hij de Malinese nationaliteit heeft, is geboren op [geboortedatum] 1981, en dat hij problemen heeft met de Dozo. Verweerder heeft de asielaanvraag met het besluit van 8 juni 2021 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar de problemen met de Dozo niet. Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 6 december 2021 (NL21.10460), ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft het hoger beroep bij uitspraak van 9 februari 2022 (kenmerk 202107948/1/V2) ongegrond verklaard. Het besluit van 8 juni 2021 staat dus in rechte vast.
Tweede en huidige asielprocedure
2.2.
Eiser heeft op 30 november 2022 opnieuw asiel aangevraagd. Over deze aanvraag gaat deze uitspraak. Eiser legt aan deze aanvraag ten grondslag dat de veiligheidssituatie in de regio Ségou in Mali ernstig is verslechterd en dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt zoals bedoeld in artikel 15, onder c, van Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn), ook wel een zogenoemde 15c-situatie.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Problemen met de Dozo.
Verweerder vindt het eerste asielmotief geloofwaardig. Het tweede asielmotief is in de eerdere asielaanvraag van 18 juli 2019 reeds ongeloofwaardig geacht. Verweerder ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. Het eerste geloofwaardig geachte asielmotief leidt volgens verweerder niet tot een vervolgingsgrond in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) of tot een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens het landgebonden beleid voor Mali is er in de regio Ségou namelijk sprake van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld en is het aan eiser om aannemelijk te maken dat juist hij vanwege zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Eiser is hier volgens verweerder niet in geslaagd. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Het besluit omvat tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar.

Beoordeling door de rechtbank

Zienswijze
4. Eiser verzoekt de rechtbank allereerst om hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.1.
De rechtbank stel voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met deze verwijzing geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet toereikend is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden, en niet in het licht van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
Heeft verweerder in strijd met artikel 3.119 van het Vb gehandeld?
5. Na het voornemen van 20 februari 2025 en de zienswijze van 20 maart 2025 en vóór het bestreden besluit van 18 juni 2025 is de beslisnota landenbeleid Mali op 22 april 2025 uitgebracht waaruit blijkt dat er sprake is van een verergerde veiligheidssituatie in Ségou. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in strijd met artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehandeld door eiser niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op deze beslisnota.
5.1.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder op grond van artikel 3.119 van het Vb een nieuw voornemen had moeten uitbrengen, volgt de rechtbank dit niet. Artikel 3.119 van het Vb, in samenhang met paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) noopt er - onder meer - toe dat indien na het uitbrengen van een voornemen tot afwijzing van een asielaanvraag nieuwe feiten of omstandigheden bekend worden de vreemdeling, voordat afwijzend op de aanvraag wordt beslist, eerst nog door verweerder in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Anders dan eiser lijkt te betogen, is de beslisnota van 22 april 2025, waaruit volgt dat er in de regio Ségou sprake is van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld, geen nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 3.119 van het Vb. Aan het voornemen en de beschikking ligt namelijk in de kern dezelfde grond voor afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag, namelijk, dat eiser volgens verweerder niet heeft aangetoond dat er voor hem persoonlijk risico verhogende omstandigheden zijn waaruit volgt dat hij specifiek risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Dit betekent dat het eerder uitgebrachte voornemen reeds alle gronden voor afwijzing van de asielaanvraag bevatte en dat verweerder naar aanleiding van de beslisnota niet gehouden was een nieuw voornemen uit te brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
Loopt eiser bij terugkeer naar Ségou een verhoogd risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn?
Standpunten partijen
6.
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het niveau van geweld zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, in de regio Ségou, specifiek in zijn woonplaats Monimpebougou onjuist heeft gekwalificeerd. De beslisnota van 22 april 2025 en de brief van 17 juni 2025 zijn volgens eiser niet inzichtelijk omdat er alleen wordt gekeken naar het aantal dodelijke slachtoffers in relatie tot het aantal inwoners in Ségou. Dit geeft geen accuraat beeld van de veiligheidssituatie in Monimpebougou omdat uit de beslisnota blijkt dat de meeste aanvallen in dorpen plaatsvinden, terwijl de regiohoofdstad de meeste inwoners kent. Ook wordt dit aantal enkel vergeleken met de regio Ménaka en ontbreken er verwijzingen naar concrete data. Verder behoeft de verwijzing in de beslisnota naar informatie van UNHCR over het aantal ontheemden volgens eiser een nadere toelichting. Volgens eiser is er in Monimpebougou sprake van de meest uitzonderlijke mate van willekeurig geweld waardoor hij enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar twee kaarten van ACLED [1] , een rapport van Projet 21 van mei 2025 [2] en een rapport van Projet 21 van oktober 2025 [3] .
6.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van de beslisnota landenbeleid Mali van 22 april 2025 het asielbeleid ten aanzien van Mali aangepast. Uit deze beslisnota en de brief van de minister van Asiel en Migratie van 17 juni 2025 (19637, nr. 3437) volgt - kort samengevat en voor zover van belang - dat Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) nader onderzoek heeft gedaan naar de actuele veiligheidssituatie in Mali. Hieruit is gebleken dat de algemene veiligheidssituatie in Mali sinds februari 2023 instabiel is gebleven en in meerdere regio’s zelfs is verslechterd. Zowel Malinese strijdkrachten, de Wagner Group, als jihadisten hebben zich schuldig gemaakt aan het doden van burgers, ontvoeringen en vernielingen van dorpen in het centrale en noordelijke deel van Mali. In de regio Ségou is er sprake van een toename van militaire operaties die de onveiligheid in het gebied vergroten. Verweerder heeft daarom de mate van geweld in de regio Ségou aangepast van een relatief lager niveau van willekeurig geweld, naar een relatief hoger niveau van willekeurig geweld. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat het aan het beleid ten grondslag liggende rapport van TOELT niet openbaar kan worden gemaakt wegens vertrouwelijkheid. In de beslisnota en de brief staat hierover vermeld dat er voldoende betrouwbare en gezaghebbende bronnen beschikbaar zijn om een standpunt in te nemen over de veiligheidssituatie in Mali.
Juridisch kader
6.3.
Er is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw, als er een uitzonderlijke situatie is, waarin de mate van willekeurig geweld in een gewapend conflict dermate hoog is dat een burger in het betrokken land, alleen al door zijn aanwezigheid daar, een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit geweld kan volgens paragraaf C2/3.3.3.3. van de Vc worden onderverdeeld in drie gradaties: een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld, een relatief hoger niveau van willekeurig geweld en een relatief lager niveau van willekeurig geweld. Er is sprake van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld wanneer de mate van dit geweld in het kader van een gewapend conflict zo hoog is dat eenieder al door zijn aanwezigheid in dat land of gebied een reëel risico loopt op ernstige schade. Als er sprake is van de meest uitzonderlijke situatie wordt niet toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. Als er sprake is van een relatief hoger niveau of lager niveau van willekeurig geweld is het aan de vreemdeling om aan de hand van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden aannemelijk te maken dat 1) die omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld, en dat 2) juist de vreemdeling specifiek vanwege deze omstandigheden een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Hoe meer een vreemdeling aannemelijk kan maken dat zijn individuele omstandigheden voor een verhoogd risico zorgen, hoe minder willekeurig geweld er is
vereist om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming (de glijdende schaal). [4]
6.3.1.
Bij de beoordeling of er sprake is van een uitzonderlijke situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, moeten alle relevante omstandigheden globaal in aanmerking worden genomen. Hieronder vallen in ieder geval de intensiteit van de gewapende confrontaties, het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten, de duur van het conflict, de geografische omvang van het gebied waar het willekeurige geweld plaatsvindt, de daadwerkelijke bestemming van een vreemdeling bij terugkeer, het antwoord op de vraag of de strijdende partijen ook opzettelijk geweld gebruiken tegen burgers, hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld en hoeveel burgers als gevolg van het geweld ontheemd zijn geraakt. [5]
Beoordeling
6.4.
In de beslisnota en de brief van 17 juni 2025 is opgenomen dat in de regio Ségou het aantal dodelijke burgerslachtoffers in 2024 ongeveer gelijk bleef aan het aantal dodelijke burgerslachtoffers in 2023 en dat dit in de meeste gevallen een gevolg van luchtaanvallen door het leger op dorpen was. Omdat het aantal dodelijke burgerslachtoffers in Ségou en Menaka ten opzichte van de totale burgerbevolking lager is dan in de regio’s waar de hoogste gradatie van 15c is aangenomen, maar het risico op willekeurig geweld nog steeds aannemelijk is, heeft verweerder voor de regio’s Ségou en Ménaka besloten om deze te kwalificeren als gebied waar sprake is van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld [6] . Op de zitting heeft verweerder hierover uitgelegd dat per regio is gekeken naar welke mate van geweld daar geldt en dat alle tot dan bekende informatie is meegenomen in de beoordeling. Verweerder erkent dat de situatie in Ségou sinds februari 2023 is verslechterd, maar ziet geen aanleiding om de regio te kwalificeren als de meest uitzonderlijke situatie. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hier wel sprake van is, bijvoorbeeld door met openbare bronnen aan te tonen dat verweerder uitgaat van de verkeerde informatie, of de verkeerde conclusies heeft getrokken uit de beschikbare informatie. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom eiser daar niet in is geslaagd.
6.4.1.
Eiser heeft twee kaarten van ACLED [7] overgelegd. Deze kaarten zouden weergeven hoe vaak en waar zich politiek geweld heeft afgespeeld in de regio Ségou. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat uit deze informatie niet blijkt wat de ernst en impact van de incidenten is geweest en welk type geweld is gebruikt, zodat dit geen betrouwbaar beeld van de algemene veiligheidssituatie in Ségou schetst. Verweerder heeft op de zitting nog toegelicht bekend te zijn met deze informatie en dat het aantal incidenten in de oostelijke helft van de regio Ségou is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier aan te twijfelen, temeer nu verweerder in de beslisnota en de brief zelf ook verwijst naar gegevens van ACLED en eiser niet heeft gemotiveerd waarom uit de overgelegde kaarten volgt dat verweerder uitgaat van de verkeerde gradatie van geweld.
6.4.2.
Daarnaast verwijst eiser naar een kaart en een grafiek in het rapport van Projet 21 van mei 2025 [8] . Volgens eiser blijkt uit de kaart op pagina 2 van dit rapport dat verweerder in Ségou een te lage mate van geweld heeft aangenomen. Op deze kaart is te zien dat Ségou in de maanden vanaf oktober 2024 tot maart 2025 was ingedeeld in schaal 4 en dat een schaalverdeling naar de mate van ernst van 1-5 wordt gebruikt. Er wordt echter niet uitgelegd waar deze schaalverdeling betrekking op heeft en waar het op is gebaseerd. Deze kaart is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende inzichtelijk om te twijfelen aan hetgeen in de beslisnota en de brief is opgenomen. Eiser heeft ook niet nader toegelicht waarom hieruit volgt dat er in de regio Ségou sprake is van de meest uitzonderlijke mate van geweld in plaats van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld. Ook eisers verwijzing naar de grafiek op pagina 4 van het rapport van Projet 21 is naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk. Zo blijkt hieruit weliswaar dat het aantal mensenrechtenschendingen in Ségou hoger ligt dan in Ménaka en Kidal, maar niet wordt uitgelegd om welke mensenrechtenschendingen het gaat. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of deze mensenrechtenschendingen vallen onder willekeurig geweld. Daarnaast merkt de rechtbank op dat uit de grafiek blijkt dat het aantal mensenrechtenschendingen in de regio Ségou vanaf oktober 2024 tot maart 2025 licht is afgenomen ten opzichte van het aantal mensenrechtenschendingen vanaf oktober 2023 tot maart 2024, hetgeen juist zou wijzen op een verbetering van de situatie. De verwijzing naar de kaart en de grafiek geven de rechtbank dan ook onvoldoende aanleiding om aan het beleid van verweerder te twijfelen.
6.4.3.
Eiser heeft voorts verwezen naar het rapport van Projet 21 van oktober 2025 [9] . Uit pagina 11 en 12 blijkt weliswaar een toename van het aantal aanvallen door gewapende groeperingen, het gebruik van geïmproviseerde explosieven en zelfgemaakte drones en ontvoeringen en afpersingen in de regio Ségou in het tweede kwartaal van 2025. Eiser heeft echter niet nader onderbouwd waarom hieruit dient te worden afgeleid dat sprake is van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld en niet van een relatief hoge mate van willekeurig geweld. Nergens blijkt uit om hoeveel burgerslachtoffers het gaat. In dit kader wijst verweerder er op dat het aantal dodelijke burgerslachtoffers in 2024 ongeveer gelijk was aan het aantal dodelijke burgerslachtoffers in 2023. Eiser heeft met zijn verwijzing naar het rapport van Projet 21 van oktober 2025 dan ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder uitgaat van de verkeerde gegevens, of de verkeerde conclusies heeft getrokken uit de beschikbare informatie. Hierbij is van belang dat uit de beslisnota en de brief ook blijkt dat verweerder er mee bekend is dat er in de regio Ségou sprake is van een toename van het aantal militaire operaties, dat de meeste burgerdoden een gevolg zijn van luchtaanvallen, en dat zowel de Malinese strijdkrachten als niet-statelijke actoren zich schuldig hebben gemaakt aan het doden van burgers, ontvoeringen en vernielingen van dorpen in het centrale en noordelijke deel van Mali. Volgens verweerder is deze verslechtering van de situatie in Ségou tot uiting gekomen in een hogere gradatie van willekeurig geweld. Eiser is er niet in geslaagd te onderbouwen dat verweerder uit is gegaan van de verkeerde informatie of verkeerde conclusies heeft getrokken uit de beschikbare informatie. De verwijzing naar het rapport is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat verweerder in de regio Ségou uit hat moeten gaan van een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld.
Tussenconclusie
6.5.
Gelet op het voorgaande zijn de door eiser overgelegde bronnen en gronden onvoldoende om aannemelijk te maken dat voor de regio Ségou uit dient te worden gegaan van een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld. De rechtbank ziet in deze zaak dan ook geen aanleiding om het aan de beslisnota ten grondslag liggende rapport van TOELT in te zien. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser met individuele aspecten aannemelijk gemaakt dat hij een verhoogd risico loopt op ernstige schade?
7. Nu uit wordt gegaan van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld (zie ook paragraaf C7/23.4.2.2. van de Vc), dient eiser op basis van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden aannemelijk te maken dat die omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld en dat juist hij specifiek vanwege deze omstandigheden een reëel risico op schade loopt.
7.1.
Eiser voert allereerst aan dat het dorp waar hij vandaan komt, Monimpebougou, niet ver van de grens met Mopti ligt, waar volgens het beleid van verweerder wel een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld geldt. Daarnaast vinden de meeste aanvallen volgens eiser in dorpen plaats zodat hij ook daardoor meer risico loopt. Verweerder erkent dat geweld niet ophoudt aan de regiogrens en dat uit openbare bronnen volgt dat de meeste aanvallen in dorpen plaatsvinden, maar stelt zich echter terecht op het standpunt dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat eiser specifiek een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
7.2.
Eiser voert verder aan dat juist de Bambara (een etnische groep waar eiser toe behoort) doelwit van aanvallen zijn en dat hij vanwege zijn leeftijd en geslacht een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft immers in de gehoren verklaard dat niet alleen de Bambara doelwit zijn, maar alle etnische groepen (pagina 5 nader gehoor). Ook uit het door eiser aangehaalde rapport van de Human Rights Watch van mei 2024 [10] blijkt niet zonder meer dat de aanvallen zich enkel richten op de Bambara, maar dat er spanningen zijn tussen de Fulani en andere etnische groepen, met name de Bambara en de Dogon. Uit ditzelfde rapport blijkt dat vooral Fulani worden gerekruteerd. Eiser heeft zelf nog verklaard dat vooral jonge mensen worden gerekruteerd en dat hij zelf nooit is benaderd om mee te vechten (p. 4, 5 en 6 nader gehoor).
7.3.
Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat hij vanwege de humanitaire situatie een verhoogd risico loopt om slachtoffer wordt van willekeurig geweld, dat hij geen toegang heeft tot gezondheidszorg en dat hij als boer een verhoogd risico loopt omdat hij geen toegang meer heeft tot zijn land. Ook hier stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat hieruit niet volgt dat eiser specifiek een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Zo heeft eiser niet onderbouwd dat hij als gevolg van de humanitaire situatie meer risico loopt dan anderen. Ook heeft eiser, bijvoorbeeld met een verwijzing naar openbare bronnen, niet aannemelijk gemaakt dat hij als boer meer risico loopt dan anderen.
Tussenconclusie
7.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Monimpebougou, Ségou, een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand kan blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Armed Conflict Location and Event Data (ACLED), januari 2025 en februari 2025.
2.Projet 21, Mali: Analyse de Protection, Mise à jour des tendances en matière de conflits et de risues de protection, octobre 2024 à mars 2025, mei 2025, p. 2 en 4.
3.Projet 21, Mali: note de Protection, avril-juin 2025, oktober 2025, p. 11 en 12.
4.Zie ook de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (ECLI:EU:C:2021:472, CF en DN) en 9 november 2023 (ECLI:EU:C:2023:843, X en Y) en de uitleg daarvan in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2927) en 16 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3153).
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1054).
6.Zie ook paragraaf C7/23.4.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Armed Conflict Location and Event Data (ACLED), political violence, demonstrations, januari 2025 en februari 2025.
8.Projet 21, Mali: Analyse de Protection, Mise à jour des tendances en matière de conflits et de risques de protection, octobre 2024 à mars 2025, mei 2025, p. 2 en 4.
9.Projet 21, Mali: note de Protection, april-juni 2025, oktober 2025, p. 11 en 12.
10.Mali: Islamist Armed Groups, Ethnic Militias Commit Atrocities, Human Rights Watch, 8 mei 2024.