ECLI:NL:RBDHA:2025:22770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
NL25.47954 en NL25.47949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 december 2025, zijn eisers, een gezin dat asiel heeft aangevraagd, in beroep gegaan tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers hebben hun asielaanvragen op 11 maart 2024 ingediend, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat de minister niet heeft gereageerd op het verzoek van eisers om binnen twee weken alsnog te beslissen. De rechtbank heeft de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na het verstrijken van de termijn van 21 maanden, dat is uiterlijk op 5 februari 2026, alsnog een besluit te nemen op de aanvragen. Tevens heeft de rechtbank een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van eisers moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50, gezien de samenhangende zaken en de identieke werkzaamheden van de rechtsbijstand.

De uitspraak is openbaar gemaakt en eisers hebben de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000 genoemd ter ondersteuning van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.47954 en NL25.47949

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,
ook namens hun minderjarige kind:

[naam] , geboren op [geboortedatum] ,

gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. T. van der Bedrosian),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beroepen die eisers hebben ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvragen van 11 maart 2024.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Zijn de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond?
2. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvragen te beslissen is verstreken. [2] Eisers hebben de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [3] Dat heeft de minister niet gedaan en eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. De beroepen zijn ontvankelijk en kennelijk gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

4. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvragen. [5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [6]
5. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen zoals deze, waarin met het opleggen van een beslistermijn volgens het ‘8+8 wekenmodel’ de bovengrens van 21 maanden [7] wordt overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken na het verstrijken van de termijn van 21 maanden een besluit moet nemen. Dat is op 5 februari 2026. De rechtbank overweegt dat de minister binnen deze termijn op zorgvuldig wijze een besluit kan nemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is.
Legt de rechtbank de minister een dwangsom op?
6. De rechtbank legt alleen een rechterlijk dwangsom op. [8]
7. De rechtbank bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van
€ 100,- per dag moet betalen als hij de door de rechtbank opgelegde beslistermijn overschrijdt. Hierbij geldt een maximum van € 15.000,-. [9]

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister uiterlijk op 5 februari 2026 alsnog een besluit moet nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eisers gezamenlijk een dwangsom verschuldigd.
9. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. De rechtbank stelt vast dat sprake is van samenhangende zaken. [10] De rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, waarbij de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [11]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk op 5 februari 2026 alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
A.S. van der Veen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
5.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
7.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
9.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10.Als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
11.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.