ECLI:NL:RBDHA:2025:22797

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
C/09/694218 KG RK 25-1524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in belastingzaken met betrekking tot de toepassing van Unierecht

Op 1 december 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.S. de Gram. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. B. van Walderveen, rechterplaatsvervanger, en betrof een cluster van belastingzaken. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was omdat hij het nationale recht boven het Unierecht zou laten prevaleren. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet ontvankelijk was, omdat de gronden te algemeen waren geformuleerd en dat de rechter niet vooringenomen was. De wrakingskamer wees het verzoek af en stelde vast dat de rechter niet in de wraking berustte. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeken tot wraking als verkapt rechtsmiddel waren gebruikt en dat toekomstige verzoeken van verzoeker in deze zaken niet meer in behandeling zullen worden genomen. De behandeling van de hoofdzaak gaat door zoals gepland.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingsnummers: 2025/69 en 2025/72 (ingetrokken)
zaak-/rekestnummer: C/09/694218 KG RK 25-1524
Beslissing van 1 december 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
[adres]
hierna te noemen: verzoeker
bijgestaan door diens raadsman, mr. J.S. de Gram, advocaat te Den Haag
strekkende tot de wraking van
mr. B. van Walderveen
rechterplaatsvervanger in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure, inzake wrakingsnummer 2025/69, blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 5 november 2025;
- het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2025;
- het (herhaalde) schriftelijke wrakingsverzoek van 10 november 2025;
- het proces-verbaal van de zitting van 10 november 2025
- de schriftelijke reactie van de rechter, verstuurd op 11 november 2025.
1.2
Na de zitting van 10 november 2025 heeft op diezelfde dag via video-verbinding een zitting van de wrakingskamer plaatsgevonden. Verzoeker heeft de leden van de wrakingskamer tijdens deze zitting gewraakt. Het verloop van die procedure, met wrakingsnummer 2025/72, blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer van 10 november 2025;
- de schriftelijke reactie van de wrakingskamer, verstuurd op 13 november 2025.
1.3
Op 17 november 2025 zijn de verzoeken tot wraking, met de kenmerken 2025/69 en 2025/72, ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- de rechter;
- de leden van de wrakingskamer van 10 november 2025, bestaande uit mrs. J.E. Bierling, A.M.A. Keulen en D.E. Alink.
1.4
Ter zitting heeft verzoeker het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, met kenmerk 2025/72, ingetrokken.
1.5
In deze beslissing wordt dan ook enkel een inhoudelijk oordeel gegeven over het wrakingsverzoek met kenmerk 2025/69, ingediend door verzoeker op 5 november 2025 en herhaald bij het schriftelijke verzoek van 10 november 2025.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek van 5 november 2025 strekt tot wraking van de rechter in een cluster van belastingzaken met de volgende zaaknummers (gevoegd behandeld ter zitting van 5 november 2025):
SGR 23/1984, SGR 23/1995, SGR 23/1996, SGR 23/1998, SGR 23/2357, SGR 23/3477, SGR 23/3725, SGR 23/5506, SGR 23/5957,SGR 23/6588, SGR 23/6590, SGR 23/6796, SGR 23/6797, SGR 23/7154, SGR 23/7163, SGR 23/7207, SGR 23/7215, SGR 23/7365, SGR 23/8321, SGR 24/2944, SGR 24/3334, SGR 24/3459, SGR 24/3602, SGR 24/4073
SGR 24/4127, SGR 24/6356, SGR 24/9088 en SGR 24/9314
Het verzoek van 10 november 2025 strekt (eveneens) tot wraking van de rechter in een cluster van belastingzaken met de volgende zaaknummers (gevoegd behandeld ter zitting van 10 november 2025):
SGR 23/2147, SGR 23/2328, SGR 23/2349, SGR 23/2943, SGR 23/3940, SGR 23/4058, SGR 23/4826, SGR 23/4827, SGR 23/4828, SGR 23/5104, SGR 23/5159, SGR 23/5284, SGR 23/5295, SGR 23/5489, SGR 23/5548, SGR 23/5611, SGR 23/5613, SGR 23/6311,
SGR 23/6777, SGR 23/7143, SGR 23/8063, SGR 23/8269, SGR 23/8340, SGR 23/8341,
SGR 23/8343, SGR 24/9297, SGR 24/69, SGR 24/331, SGR 24/3310, SGR 24/7852, SGR 24/8548, SGR 24/9252 en SGR 24/9297.
Verzoeker treedt namens eisers op als gemachtigde in bovengenoemde zaken (hierna gezamenlijk te noemen: de hoofdzaak). Verzoeker heeft namens eisers beroepen ingesteld ten aanzien van besluiten inzake de heffing dan wel invordering van belasting voor personenauto’s en motorfietsen (afgekort: bpm). Wederpartijen in deze zaken zijn de Inspecteur en de Ontvanger van de Belastingdienst.
2.2
In zijn verzoek van 5 november 2025 heeft verzoeker als wrakingsgronden – kort samengevat – aangevoerd dat de rechter vooringenomen handelt, omdat hij volgens verzoeker het nationale recht ten onrechte laat prevaleren boven het Unierecht en dat de rechtbank en alle andere nationale gerechten onbevoegd zijn om bindende en rechtsgeldig uitleg te geven aan het Unierecht en dat dit exclusief en bij uitsluiting is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
2.3
In zijn wrakingsverzoek van 10 november 2025 heeft verzoeker de wrakingsgronden van het verzoek van 5 november 2025 herhaald en eraan toegevoegd toe dat de schorsende werking van dit verzoek van 5 november ten onrechte genegeerd is en dat de rechter ten onrechte de behandeling van de hoofdzaak op de zitting van 10 november 2025 heeft laten doorgaan.
2.4
De rechter heeft in zijn reactie laten weten niet in de wraking te berusten en heeft met een schriftelijk standpunt (verweerschrift) op de (herhaalde) wrakingsverzoeken gereageerd.
2.5
Op de zitting van 17 november 2025 heeft de advocaat van verzoeker de wrakingsverzoeken nader toegelicht en aangevuld, conform zijn ter zitting overgelegde pleitnota, die aan het dossier is toegevoegd. Ook verzoeker zelf en de rechter hebben het woord gevoerd en hun standpunten nader mondeling toegelicht.
2.6
Op de standpunten van partijen wordt hieronder, voor zover relevant, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer is – anders dan de rechter – van oordeel dat de wrakingsverzoeken niet te laat zijn gedaan. In de uitnodigingsbrieven voor de zittingen van 5 en 10 november 2025 staat immers een voorbehoud, namelijk dat de naam van de behandelend rechter niet definitief is. Eerst op de dag van zitting is verzoeker duidelijk geworden dat deze rechter de zaken zou behandelen. Verzoeker is dus ontvankelijk in zijn wrakingsverzoeken.
3.2
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter de zitting van 10 november 2025 doorgang heeft laten vinden, hoewel er in het wrakingsverzoek van 5 november 2025 stond dat het wrakingsverzoek gold ‘voor alle zaken’. Het doorgang laten vinden van die zitting valt te billijken, nu op die zitting de beroepen van andere eisers werden behandeld en een verzoek om wraking in ‘alle voorliggende en toekomstige zaken’, zoals verwoord in het wrakingsverzoek van 5 november 2025, te algemeen geformuleerd is om daar gevolgen aan te verbinden. Wel acht de wrakingskamer de uitlatingen van de rechter, gedaan ter zitting van 10 november 2025, dat ‘dit soort verzoeken volstrekt kansloos [zijn]’ en dat hij ‘het volle vertrouwen [heeft] dat de wrakingskamer in Den Haag het verzoek zal afwijzen’ minst genomen weinig gelukkig. De opvattingen van een rechter die gewraakt is over de merites van een wrakingsverzoek zijn meer op hun plaats in de procedure voor de wrakingskamer: ter zitting past meer terughoudendheid.
3.3
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een rechter alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter vanwege diens aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de gewraakte rechter.
3.4
Verzoeker heeft als hoofdreden voor wraking aangevoerd – kort gezegd – dat de rechter het Unierecht niet of niet juist toepast.
3.5
Dat is geen grond voor wraking. Het wrakingsinstrument kan niet benut worden als verkapt rechtsmiddel. Als verzoeker het inhoudelijk niet eens is met de beoordeling van zijn zaak door de rechter, kan deze daartegen een rechtsmiddel - zoals hoger beroep of (sprong)cassatie - instellen. Dat geldt ook voor het geval verzoeker meent dat de rechter zich ten onrechte bevoegd heeft geacht over de zaken te oordelen, of verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van een geldige machtiging.
3.6
De omstandigheid dat de rechter gelijkluidend heeft geoordeeld in eerdere soortgelijke BPM-zaken levert evenmin grond voor wraking op. Vaste rechtspraak is dat de onpartijdigheid van een rechter niet reeds heeft te lijden door de omstandigheid dat die rechter eerder uitspraak heeft gedaan in een zaak waarin de verzoeker partij was en daarbij in het ongelijk is gesteld of dat de rechter al eerder in een of meer andere gedingen over de in geschil zijnde rechtsvraag heeft geoordeeld of eerder een voor verzoeker onwelgevallige uitspraak heeft gedaan. Dat de rechter, die zich heeft gespecialiseerd in BPM-zaken, veelvuldig zaken behandelt waarin verzoeker, die zich op zijn beurt heeft toegelegd op deze zaken, optreedt als gemachtigde, doet geen afbreuk aan dit uitgangspunt. Datzelfde geldt voor: het in clusters afdoen van deze zaken, het gebruik van standaardoverwegingen en de (in dit verband niet-ongebruikelijke) term ‘beweerdelijk gemachtigde’ in de vonnissen gewezen door de rechter.
3.7
Dat verzoeker ter zitting per videoverbinding wordt gehoord – terwijl andere gemachtigde een uitnodiging krijgen om in persoon ter zitting te verschijnen – geeft ook geen blijk van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid. Het horen per video vindt plaats nu de zittingen plaatshebben in Haarlem en verzoeker over de grens in Belgïe woonachtig is en heeft dus een praktische reden.
3.8
Verder ziet de wrakingskamer niet in hoe de omstandigheid dat de naam van de rechter wordt genoemd in een opsporingsdossier als slachtoffer van belediging door verzoeker, grond voor wraking oplevert, alleen al nu de rechter – zoals onweersproken is gesteld – daar tot het moment van de wrakingszitting geen wetenschap van heeft gehad.
3.9
De opvattingen die de rechter heeft verkondigd in een door verzoeker aangehaald artikel in Vakstudie Nieuws kunnen ook niet lijden tot het oordeel dat de rechter vooringenomen is, of de objectief gerechtvaardigde schijn daartoe op zich heeft geladen. In dit artikel, dat op persoonlijke titel is geschreven in een vaktijdschrift voor fiscalisten, signaleert de rechter – samengevat – dat een gebrek aan onafhankelijk toezicht op taxateurs maakt dat het systeem van waardebepaling van geïmporteerde auto’s fraudegevoelig is. Daarmee heeft de rechter zich geen inhoudelijk oordeel aangemeten over de individuele zaken die hij behandelt en waarin verzoeker (vaak) als gemachtigde optreedt.
3.1
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
3.11
Tot slot overweegt de wrakingskamer het volgende. De verzoeken van 5 en 10 november 2025 geven er blijk van te zijn gebruikt als verkapt rechtsmiddel. Als professioneel gemachtigde dient verzoeker te weten dat een zodanig gebruik van het wrakingsmiddel niet behoorlijk is, en rest er geen andere conclusie dan dat dit middel tot twee keer toe lichtvaardig in stelling is gebracht. Dat getuigt van misbruik van recht. De wrakingskamer bepaalt dan ook dat toekomstige verzoeken van verzoeker strekkende tot wraking van de rechter in bpm-zaken, dienend voor deze rechtbank, op de voet van artikel 8:18, vierde lid van de Awb, niet meer in behandeling worden genomen. De behandeling van de zaken in dit zogenoemde cluster is gepland, zo is ter zitting gebleken, op zittingen tot en met 16 februari 2026.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1
wijst de verzoeken tot wraking af;
4.2
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken;
4.3
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in alle zaken ingediend door verzoeker en behandeld door de rechter voor deze rechtbank gepland op zittingen tot en met 16 februari 2026 niet in behandeling zal worden genomen;
4.4
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. J.S de Gram
• de wederpartijen in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M. Kramer, E.A.W. Schippers en J. Snoeijer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J.J. Roks en in het openbaar uitgesproken op maandag 1 december 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.