Uitspraak
Op 26 maart 2024 heeft de minister de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Bij de uitspraak van 1 mei 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft de minister op 3 oktober 2025 gevraagd om binnen twee weken te beslissen. [2] Omdat door de minister al een besluit is genomen, is er voor de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de minister alsnog een besluit op de aanvraag dient te nemen. [3] De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken. [4] Eiser heeft de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. [5] Dat heeft de minister niet gedaan en eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. [6]
tegen het niet tijdig nemen van een besluit is kennelijk niet-ontvankelijkis ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [9] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen als hij de door de rechtbank opgelegde beslistermijn overschrijdt. Hierbij geldt een maximum van € 15.000,-. [11]
Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. De minister hoeft de proceskosten niet aan eiser te vergoeden.Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [12]
Hersteluitspraak
Deze hersteluitspraak is gedaan omdat de rechtbank in de oorspronkelijke uitspraak ten onrechte geen acht geslagen heeft op het feit dat de minister het besluit van 26 maart 2024 op 22 mei 2024 heeft ingetrokken. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank hierop gewezen. Deze hersteluitspraak treedt in de plaats van de oorspronkelijke uitspraak die op 1 december 2025 is gedaan.
Beslissing
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.