ECLI:NL:RBDHA:2025:23046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
NL25.48835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Marokkaanse eiser behandeld. De eiser heeft op 25 juli 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 30 september 2025 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 27 november 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een klacht door Qatar is ingediend bij het Marokkaanse consulaat. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor vervolging op basis van zijn atheïsme en politieke overtuiging. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen objectieve documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn asielmotieven en dat zijn verklaringen niet consistent zijn. Uiteindelijk wordt het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.48835

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.A.M. Frieser).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw. [1] Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 25 juli 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 september 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is op 24 september 2025 in de gelegenheid gesteld om tijdens een nader gehoor zijn asielrelaas naar voren te brengen. Eiser heeft daarbij naar voren gebracht dat hij sinds 2006 atheïst is en dat hij in 2018 is gearresteerd voor eten en roken op het strand tijdens de Ramadan. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat hij in 2015 lid is geworden van de PPS (Parti du progrès et du socialisme), dat hij in 2017 heeft deelgenomen aan de 20-februari-beweging, meermalen is gearresteerd bij demonstraties en dat hij in 2018 is gestopt met alle politieke activiteiten. Eiser heeft naar eigen zeggen nadien geen problemen meer ondervonden. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verder naar voren gebracht dat hij in Qatar heeft gewerkt en begin 2024 is vertrokken naar Marokko terwijl er nog een lening bij een bank liep van € 15.000,-. Eiser heeft verklaard niet te weten of hiervoor een klacht tegen hem is ingediend bij het Marokkaanse consulaat, maar heeft gehoord dat dit bij een vriend van hem wel is gebeurd en dit heeft geleid tot detentie in Marokko.
4. Volgens de minister bevat het asielrelaas van eiser de volgende asielmotieven:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • deelname aan de 20-februari beweging en lidmaatschap van de PPS tot 2018 en de daaruit voortvloeiende problemen;
  • bekering tot het atheïsme;
  • klacht door Qatar ingediend bij het Marokkaanse consulaat.
4.1.
De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, de deelname aan de 20-februari beweging en het lidmaatschap van de PPS tot 2018 geloofwaardig, evenals de verklaring van eiser dat hij atheïst is. De minister vindt niet geloofwaardig dat er een klacht is ingediend door Qatar bij het Marokkaanse consulaat. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die de asielmotieven volledig onderbouwen en heeft daarvoor geen goede verklaring. [2] De minister vindt verder dat eisers verklaringen over dit asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. [3] De minister werpt eiser tegen dat de verklaringen zijn gebaseerd op vermoedens. Ten aanzien van de geloofwaardig bevonden asielmotieven vindt de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Marokko.
Heeft de minister asielmotief 4 ten onrechte niet geloofwaardig geacht?
5. In geschil is vooreerst of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat door Qatar een klacht is ingediend bij het Marokkaanse consulaat.
5.1.
Vooropgesteld moet worden dat er geen documenten zijn ingediend die dit asielmotief op enigerlei wijze onderbouwen. De stelling van eiser dat hij geen documenten kan overleggen vanwege technische problemen volgt de rechtbank niet. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en te onderbouwen. De rechtbank stelt vast dat uit de rapporten van de gehoren blijkt dat de hoormedewerker heeft uitgelegd wat eventuele relevante documenten kunnen zijn. [4] Dergelijke documenten zijn uitgebleven.
5.2.
Daarmee kan het asielmotief enkel aannemelijk worden gemaakt met de verklaring van eiser zelf. De rechtbank deelt het standpunt van de minister dat de verklaringen over de mogelijke problemen met de autoriteiten gebaseerd zijn op vermoedens van eiser. Eiser heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk of concreet gemaakt dat er een klacht tegen hem is ingediend bij het Marokkaanse consulaat. Zo wijzen zijn verklaringen op enig moment juist op het tegendeel. De rechtbank wijst in dit kader op het antwoord op de vraag hoe eiser weet dat er een klacht is ingediend:
“Ik weet het niet zeker (p. 18).”Verderop heeft eiser na een vraag over de andere asielmotieven verklaard:
“Nadat ze mijn visum hebben gecontroleerd en alles, ben ik zonder problemen uit Marokko vertrokken.”
5.3.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat door Qatar een klacht is ingediend bij het Marokkaanse consulaat.
Heeft de minister terecht geoordeeld dat eiser als gevolg van zijn politieke overtuiging geen gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade?
6. De rechtbank stelt vast dat de minister geloofwaardig heeft geacht dat eiser tussen
2015 en 2018 lid is geweest van de PPS en in 2018 zijn lidmaatschap heeft opgezegd.
6.1. Eiser heeft niet verklaard over problemen die hij zou hebben ervaren na 2018. Zo heeft eiser tijdens het nader gehoor verklaard:
“Maar ze lieten mij met rust in Marokko na 2018 omdat ik onpartijdig werd. (…) Ik denk niet dat ik vervolgd word (p. 12 en p. 18).”Daarbij stelt de rechtbank ook vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in 2024 legaal is uitgereisd en ook daarvoor legaal is in- en uitgereisd. De rechtbank is van oordeel dat de minister, met onder meer de verwijzing naar voornoemde verklaring en gebeurtenis, deugdelijk heeft gemotiveerd waarom niet aannemelijk is dat eiser, als gevolg van zijn in 2018 opgezegde lidmaatschap bij de PPS, gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
6.2. Eiser heeft ook verder niet onderbouwd dat zijn (beperkte) betrokkenheid bij de PPS jaren later de gestelde risico’s oplevert. Eiser heeft in de zienswijze gewezen op bronnen over politieke activisten in Marokko, maar nergens blijkt uit dat hij vergelijkbare activiteiten heeft verricht of wil verrichten. Eiser heeft verder ook niet gewezen op landeninformatie die een ander beeld dan de minister schetst voor personen met zijn profiel. Het is aan eiser om de gegronde vrees voor vervolging dan wel het reële risico op ernstige schade aannemelijk te maken. Dat is niet gebeurd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister terecht geoordeeld dat eiser als gevolg van zijn atheïsme geen gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade?
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister ook deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt, dat hij als gevolg van zijn atheïsme geen gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
7.1. Eiser heeft tijdens het nader gehoor uitgelegd waarom hij zelf niet in een God gelooft. Eiser heeft verder verklaard dat hij zich niet actief uit -op bijvoorbeeld sociale media- over atheïsme. Ook heeft hij verklaard verder nooit te hebben geprobeerd om iemand te laten afvallen van de islam. Ook in Nederland zoekt eiser hierover niet actief het gesprek op. [5]
7.2.
De minister heeft vooreerst overwogen dat het zijn van een niet-moslim niet strafbaar is volgens de wet. Eiser heeft verklaard dat hij in de buurt een keer ruzie heeft gehad met een jongen die hem heeft uitgescholden, maar dat het deels wel wordt geaccepteerd:
“Ik had een goede verstandhouding met mijn buurtjongens. Ze wisten dat ik atheïst ben. Ze lieten mij met rust en zeiden dat ik zelf kon kiezen wat voor mij het beste was.”Verder heeft de minister gewezen op meerdere bronnen, waaronder het International Religious Freedom Report van de US Department of State uit 2022 en 2023. Volgens de minister weet eiser zijn vrees om problemen te krijgen niet concreet te maken.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende tegen dit standpunt heeft ingebracht. Eiser heeft niet gewezen op landeninformatie die een ander beeld schetst voor personen met zijn profiel. Evenmin is nader onderbouwd dat de problemen van dien aard zijn dat op basis van wat eiser heeft verteld een gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade aannemelijk is gemaakt. De rechtbank ziet in het gevoerde betoog dan ook geen grond om anders te oordelen dan deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, in de uitspraak van 5 februari 2025 [6] heeft gedaan. [7] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 31, zesde lid, onder b van de Vw.
3.Artikel 31, zesde lid, onder c van de Vw.
4.Zie p. 4 van het nader gehoor en p. 10 van het aanmeldgehoor.
5.Zie p. 14, 16 en 17 van het nader gehoor.
7.Zie ook: de uitspraak van zittingsplaats Utrecht, 21 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:7345.