Op 5 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn gezinsleden. Eiser had zijn aanvraag op 28 augustus 2024 ingediend, en de minister had de beslistermijn verlengd, maar uiteindelijk was er geen besluit genomen voor de deadline van 26 februari 2025. Eiser heeft de minister op 6 maart 2025 in gebreke gesteld en op 1 april 2025 beroep ingesteld, wat door de rechtbank als tijdig werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de minister niet tijdig had beslist.
De rechtbank overwoog dat de minister per 15 januari 2024 het 'first-in first-out' (fifo)-principe hanteert voor de verwerking van nareisaanvragen, maar dat dit niet rechtvaardigde dat het beroep pas later in behandeling zou worden genomen. De rechtbank legde de minister een termijn van acht weken op om een besluit te nemen, met de mogelijkheid van een verlenging tot twintig weken als er nader onderzoek nodig was. Tevens werd een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelde vast dat de minister € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen had verbeurd en veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 453,50, en het griffierecht van € 194. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen de uitspraak.