In deze zaak heeft eiser op 30 augustus 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft op 11 november 2024 het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 5 februari 2025 door de rechtbank is behandeld. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 20 februari 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin de minister de gelegenheid werd geboden om binnen twaalf weken de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De minister heeft op 6 maart 2025 aangegeven gebruik te willen maken van deze gelegenheid, maar heeft later in zijn reactie op de tussenuitspraak aangegeven dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank over de motivering van het iMMO-rapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister geen gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de tussenuitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is op 18 november 2025 openbaar gemaakt.