ECLI:NL:RBDHA:2025:23657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
NL24.14827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne en terugkeerbesluit

Op 11 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne. De eiser, vertegenwoordigd door mr. V.L. van Wieringen en mr. A.E. Geçer, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 7 augustus 2025 was genomen. De rechtbank constateerde dat de eiser geen nieuwe gronden had aangevoerd tegen het besluit en verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank en de bevestiging daarvan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was om het terugkeerbesluit uit te vaardigen en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het beroep tegen een eerder besluit van 21 februari 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken. De rechtbank besloot de proceskosten voor het ingediende beroep te vergoeden, vastgesteld op € 1.814,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14827

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Inleiding

1. Bij besluit van 7 augustus 2025 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Ook heeft de minister eiser bericht dat zijn recht op tijdelijke bescherming [1] op 4 maart 2024 is geëindigd en dat op 4 september 2025 de tijdelijke bevriezingsmaatregel stopt. Eiser mag daarna blijven werken en gebruik maken van gemeentelijke opvang en voorzieningen, totdat er een uitspraak is in zijn beroepszaak. Eiser heeft vervolgens vanaf de datum van de uitspraak in beroep vier weken de tijd om te vertrekken uit de opvang en uit Nederland.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de oplegging van het terugkeerbesluit op 7 augustus 2025 in stand kan blijven
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Uit het dossier blijkt dat het hierna volgende is gebeurd.
2.1.
Op 21 februari 2024 is ten aanzien van eiser een terugkeerbesluit genomen. Bij brief van 4 april 2024 is het besluit van 21 februari 2024 toegestuurd.
2.2.
Op 5 april 2024 is tegen voornoemd besluit beroep ingesteld.
2.3.
Op 8 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats een voorziening getroffen waarin is bepaald dat eiser dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt totdat op zijn beroep is beslist. [2]
2.4.
Bij besluit van 7 augustus 2025 heeft de minister met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het terugkeerbesluit van 21 februari 2024 ingetrokken en vervangen door een nieuw terugkeerbesluit.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep van eiser ontvankelijk is. Eiser heeft op 5 april 2024 beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2024. Ter zitting heeft de minister desgevraagd niet met stukken kunnen onderbouwen wanneer deze beschikking aan eiser is bekendgemaakt. De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van de brief van de minister van 4 april 2024, aanleiding om aan te nemen dat het besluit eerst op 4 april 2024 is bekendgemaakt en het beroep tijdig is ingediend.
4. Het beroep tegen het besluit van 4 april 2024 zal desalniettemin niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de minister dit besluit heeft ingetrokken en niet valt in te zien welk belang eiser in zoverre bij zijn beroep heeft. [3]
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen nieuwe gronden heeft gericht tegen het nieuwe besluit van 7 augustus 2025. De rechtbank volstaat daarom met een verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 18 september 2025 [4] en de bevestiging daarvan door de ABRvS op 31 oktober 2025. [5] Naar het oordeel van de rechtbank was de minister op 7 augustus 2025 bevoegd een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Het beroep tegen dit besluit zal ongegrond worden verklaard.
6. De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten voor het op 5 april 2024 ingediende beroep te vergoeden. Nadien is immers besloten dit besluit in te trekken.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1). [6]

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 februari 2024 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2025 ongegrond;
- veroordeelt de minister tot betaling van €1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. D. G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen..

Voetnoten

1.Als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming) en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
3.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 5 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:415.
6.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 19 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2584.