ECLI:NL:RBDHA:2025:23754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL24.46525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf als familie- of gezinslid bij dochter

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter, de referente. Eiseres is het niet eens met de afwijzing en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag en komt tot de conclusie dat deze in stand kan blijven. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet onder de reikwijdte van het Turks associatierecht valt. De rechtbank legt uit dat de minister niet verplicht was om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste, omdat haar uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank behandelt het procesverloop, waarin eiseres haar aanvraag op 29 november 2021 indiende en de minister deze op 20 april 2022 afwees. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarop de minister heeft gereageerd. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2025 behandeld. De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten laste van de referente komt en dat er geen sprake is van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.46525

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter [naam dochter] (referente). Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag in stand kan blijven. De minister mocht de aanvraag afwijzen omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en had eiseres niet hoeven vrijstellen van het vereiste om in het bezit te zijn van een mvv (het mvv-vereiste). Eiseres valt namelijk niet onder de reikwijdte van het Turks associatierecht en haar uitzetting is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat waarom de minister de aanvraag heeft afgewezen. De beoordeling van de beroepsgronden volgt vanaf overweging 4. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiseres heeft haar aanvraag om een verblijfsvergunning op 29 november 2021 ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 20 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. De minister heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet in het bezit is van een geldige mvv en ook niet van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld. [1] Vrijstelling is mogelijk als eiseres valt binnen de reikwijdte van het Turks associatierecht. Eiseres moet in dat geval een gezinslid van een Turkse werknemer zijn. Omdat zij de moeder van referente is, is zij alleen ‘gezinslid’ als zij ten laste van referente komt. [2] Eiseres heeft volgens de minister echter niet onderbouwd dat dit het geval is. Verder kan eiseres van het mvv-vereiste worden vrijgesteld als haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [3] Dat is volgens de minister niet het geval, omdat eiseres geen familie- en gezinsleven met referente heeft in de zin van die bepaling en de belangenafweging bij het privéleven van eiseres niet in haar voordeel uitvalt.
Had de minister eiseres van het mvv-vereiste moeten vrijstellen omdat zij valt onder de reikwijdte van het Turks associatierecht?
4. Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij niet ten laste van referente komt.
Toetsingskader
5. Een familielid komt ten laste van een Turkse werknemer als dit familielid, gelet op zijn economische en sociale toestand, niet in staat is om in zijn basisbehoeften te voorzien. [4] Dat betekent dat de Turkse werknemer ondersteuning moet geven aan dit familielid en dat die ondersteuning noodzakelijk moet zijn. De minister moet dat beoordelen aan de hand van een of meerdere peilmoment(en). Welke dat zijn, hangt af van de vraag wáár het familielid zich bevindt en hoe lang hij zich daar (al) bevindt.
5.1.
Als het familielid zich op het moment van de aanvraag in zijn land van herkomst bevindt of zich slechts korte tijd in Nederland bevindt, dan kijkt de minister naar de vraag of het familielid in zijn land van herkomst ten laste komt of zou komen van de Turkse werknemer. In dat geval moet het familielid dus aannemelijk maken dat hij in zijn land van herkomst noodzakelijke ondersteuning ontvangt of zou ontvangen. [5] Bevindt het familielid zich al in Nederland, dan beoordeelt de minister dus een fictieve situatie. Het peilmoment is in dit geval (dus) het moment waarop het familielid zijn aanvraag doet. [6]
5.2.
Zijn er meerdere jaren verstreken tussen het moment dat het familielid zich bij de Turkse werknemer in Nederland voegde en het moment dat het familielid een aanvraag doet, dan is dat anders. In dat geval moet de minister kijken naar twee peilmomenten. Het eerste peilmoment is het moment waarop het familielid zijn land van herkomst heeft verlaten en zich bij de Turkse werknemer heeft gevoegd. Het tweede peilmoment is het moment van de aanvraag in Nederland. Het familielid moet in dat geval dus aannemelijk maken dat hij noodzakelijke ondersteuning ontving in zijn land van herkomst en dat hij in Nederland nog steeds noodzakelijke ondersteuning ontvangt. [7]
5.3.
Uit de stukken volgt dat eiseres op het moment van de aanvraag pas enkele maanden in Nederland verbleef. Dat betekent dat op de aanvraag van eiseres het toetsingskader van toepassing is zoals de rechtbank dat onder 5.1 heeft weergegeven en dat zij aannemelijk moet maken dat zij, in de fictieve situatie dat zij nog in Turkije zou verblijven, ten laste van referente zou zijn gekomen. De situatie van eiseres in Nederland is, anders dan eiseres heeft betoogd en gelet op wat onder 5.2 is overwogen, dus niet van belang. In het bestreden besluit had de minister dan ook geen aandacht aan de situatie van eiseres in Nederland hoeven besteden.
Komt eiseres ten laste van referente?
6. Eiseres stelt met de overgelegde bankafschriften voldoende aannemelijk te hebben gemaakt dat zij regelmatig financiële ondersteuning van referente heeft ontvangen. De minister heeft deze stukken niet (allemaal) in de besluitvorming betrokken. Daarnaast heeft de minister in ieder geval erkend dat eiseres gedurende tweeënhalf jaar op twaalf momenten financieel door referente is ondersteund, zodat niet valt in te zien waarom de minister zich op het standpunt stelt dat eiseres in Turkije niet ten laste van eiseres zou zijn gekomen. Verder stelt eiseres dat de geboden financiële ondersteuning noodzakelijk was. Deze noodzakelijkheid volgt volgens haar vanzelfsprekend uit het feit dat zij in Turkije geen bezittingen of vermogen heeft en is daarnaast met de overgelegde stukken onderbouwd. De minister heeft de lat voor de bewijsvoering daarom te hoog gelegd.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich allereerst terecht op het standpunt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij regelmatige financiële ondersteuning van referente heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de minister alle overgelegde stukken in de beoordeling heeft betrokken en eiseres ook niet heeft toegelicht welke stukken in de beoordeling ontbraken. Uit de overgelegde stukken volgt voornamelijk dat de schoonzoon van eiseres (dat is de partner van referente) geld overmaakte van zijn Nederlandse bankrekening naar zijn Turkse bankrekening en naar de bankrekening van referente. Daaruit volgt echter niet dat deze overboekingen ten gunste van eiseres zijn gekomen, zodat eiseres daarmee niet kan onderbouwen dat zij ten laste van referente komt. Uit de stukken volgt verder dat referente zeven keer een bedrag aan eiseres heeft overgemaakt en dat eiseres de creditcard van referente gedurende een periode van tweeënhalf jaar op twaalf momenten heeft gebruikt. Dat mocht de minister onvoldoende vinden, omdat daaruit geen structurele financiële ondersteuning blijkt en uit de bankoverschrijvingen ook niet volgt waaraan en waarom eiseres dat geld vervolgens heeft uitgegeven. [8] Verder stelt de minister terecht dat onvoldoende is gebleken dat de gestelde ondersteuning noodzakelijk was. Eiseres heeft weliswaar een verklaring overgelegd waaruit volgt dat zij geen arbeidsverleden en geen pensioenuitkering heeft, maar daaruit volgt nog niet dat zij geen bezittingen of vermogen heeft. Bovendien heeft eiseres verklaard dat zij een huis in Izmir heeft, dat zij na het vertrek van referente uit Turkije heeft kunnen verblijven bij haar zoon in Izmir en dat haar echtgenoot en haar zoon een inkomen hebben. [9] Dat haar dochter en schoonzoon, die goede banen in hebben in Nederland, ook geld overmaken is onder die omstandigheden onvoldoende om te concluderen dat eiseres zonder die financiële bijdrage niet in haar levensonderhoud zou kunnen voorzien. Gelet op het feit dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij ten laste van referente kwam, mocht de minister de overgelegde stukken van eiseres onvoldoende vinden en een nadere onderbouwing van haar verlangen. Die nadere onderbouwing ontbreekt echter.
Conclusie over deze beroepsgrond
7. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van haar komst naar Nederland en het doen van de aanvraag ten laste van referente kwam. Daarom heeft de minister zich ook terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen ‘gezinslid’ is en dus niet valt onder de reikwijdte van het Turks associatierecht.
Had de minister eiseres van het mvv-vereiste moeten vrijstellen omdat haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM?
8. Eiseres betoogt dat de minister haar van het mvv-vereiste had moeten vrijstellen, omdat haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Privéleven
9. Het betoog van eiseres dat de minister in het kader van de belangenafweging met betrekking tot haar privéleven geen juiste belangenafweging heeft gemaakt, slaagt niet. Eiseres heeft weliswaar betoogd dat de belangenafweging niet juist is en dat deze niet van een ‘fair balance’ getuigt, maar heeft dat betoog niet onderbouwd.
Familie- en gezinsleven
10. Eiseres betoogt verder dat tussen haar en referente sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Sinds eiseres in Nederland is, woont zij met referente samen en zorgt referente voor haar. Daarnaast is – gelet op de voorgaande beroepsgrond – sprake van een financiële afhankelijkheid en van een emotionele afhankelijkheid. Verder heeft de minister ten onrechte geen belangenafweging gemaakt. Daarin had de minister moeten meewegen dat het niet mogelijk om het familie- en gezinsleven in Turkije uit te oefenen, omdat referente hier werk en een sociaal leven heeft. Daarom mag van haar niet worden verwacht dat zij zich (weer) in Turkije vestigt. Bovendien zou referente daarmee in de situatie terechtkomen dat zij moet kiezen tussen haar economisch leven in Nederland en haar gezinsleven in Turkije, wat volgens de rechtspraak onevenredig wordt geacht. [10]
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat tussen eiseres en referente niet is gebleken van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Hoewel eiseres in Nederland met referente samenwoont, stelt de minister – mede gelet op wat hiervoor onder 6.1 is overwogen – terecht dat niet gebleken is dat eiseres financieel en praktisch van referente afhankelijk is. Eiseres heeft verder ook niet onderbouwd waaruit de gestelde emotionele afhankelijkheid bestaat. Omdat daarom geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, is de minister niet gehouden om een belangenafweging te maken. [11] De rechtbank hoeft daarom niet in te gaan op de vraag of sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen.
Conclusie over deze beroepsgrond
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister had eiseres niet van het mvv-vereiste hoeven vrijstellen om de reden dat haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van haar aanvraag in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiseres niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De minister kan dat doen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.De minister sluit daarbij aan bij artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verblijfsrichtlijn.
3.Vergelijk artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e en l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.HvJEU 16 januari 2014, C-423/12, ECLI:EU:C:2014:16 (
5.HvJEU 16 januari 2014, C-423/12, ECLI:EU:C:2014:16 (
6.HvJEU 10 april 2025, C-607/21, ECLI:EU:C:2025:264 (
7.HvJEU 9 januari 2007, C-1/05, ECLI:EU:C:2007:1 (
8.De minister wijst onder meer op ABRvS 15 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1116, r.o. 1.1.
9.Zie het verslag van de hoorzitting van 18 november 2024 en de e-mail van referente aan haar gemachtigde van 15 februari 2022.
10.Eiseres wijst op HvJEU 10 juli 2014, C-138/13, ECLI:EU:C:2014:2066 (
11.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, r.o. 5.1.