ECLI:NL:RBDHA:2025:23809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL25.22364 en NL25.22365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eiseressen op 3 juni 2024 afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres 1 heeft een aanvraag ingediend in het kader van nareis, terwijl eiseres 2 een aanvraag heeft gedaan voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' op basis van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft eerder in augustus en september 2024 beide beroepen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen een bepaalde termijn besluiten te nemen. Echter, op 15 mei 2025 hebben eiseressen opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder nog steeds geen besluiten had genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond zijn, en heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog besluiten te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseressen vergoed en het griffierecht van eiseres 1 terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL25.22364 en NL25.22365
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1], eiseres 1,

[eiseres 2], eiseres 2,
hierna tezamen: eiseressen,
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink)
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben op 3 juni 2024 afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij [referent] (referent). Voor eiseres 1 betreft dit een aanvraag in het kader van nareis en voor eiseres 2 betreft dit een aanvraag voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM. [2]
Bij uitspraak van 16 augustus 2024 heeft deze rechtbank het beroep van eiseres 1 gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van acht weken een besluit op de aanvraag te nemen, maar binnen twintig weken indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dit aan eiseres schriftelijk is meegedeeld. [3]
Bij uitspraak van 30 september 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres 2 gegrond verklaard en daarbij verweerder opgedragen om binnen een termijn van acht weken een besluit op de aanvraag te nemen, maar binnen twintig weken indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld (ECLI:NL:RBDHA:2024:15811).
Op 15 mei 2025 hebben eiseressen opnieuw afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de hierboven genoemde aanvragen.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [4] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt samenhang tussen de zaken van eiseressen aan, omdat zij hun aanvragen – voor eiseres 1 voor verblijf bij haar echtgenoot en voor eiseres 2 voor verblijf bij haar zoon – gelijktijdig hebben ingediend. Daarnaast hebben zij met behulp van dezelfde gemachtigde op dezelfde dag de beroepen ingesteld.
2. Eiseres 2 heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het overgelegde formulier is voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. [5] Uit deze jurisprudentie volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich niet aan deze termijn houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
4. In haar uitspraak van 16 augustus 2024 heeft de rechtbank het eerste beroep van eiseres 1 tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Als verweerder binnen die termijn besluit dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dit aan eiseres 1 schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiseres 1 een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
5. In haar uitspraak van 30 september 2024, bekendgemaakt op 1 oktober 2024, heeft de rechtbank het eerste beroep van eiseres 2 tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres 2 schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak bekend worden gemaakt. Ook heeft de rechtbank in die uitspraak bepaald dat verweerder aan eiseres 2 een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500.
6. Eiseressen hebben op 15 mei 2025 voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen. Verweerder heeft nog altijd geen besluiten genomen op de aanvragen. Dit betekent dat de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond zijn.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder een besluit bekend dient te maken. De rechtbank heeft in haar eerste uitspraken op de beroepen al redelijke nadere beslistermijnen gesteld. Daar komt bij dat sinds het vollopen van de rechterlijke dwangsommen wederom geruime tijd is verstreken en verweerder nog geen besluiten op de aanvragen heeft genomen. De rechtbank draagt verweerder daarom op om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog besluiten op de aanvragen te nemen.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 200 aan eiseressen verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank merkt in dat verband op dat uit de eerder aan verweerder opgelegde dwangsommen vooralsnog een onvoldoende prikkel is gebleken, nu besluiten op de aanvragen zijn uitgebleven.
10. In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres 1 betaalde griffierecht van € 194 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Bbp [6] voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien de beroepen alleen zien op het niet tijdig nemen van een besluit. De beroepen van eiseressen worden gezien als samenhangende zaken die op grond van artikel 3 van het Bpb als één zaak worden beschouwd voor de vergoeding van beroepsmatig verleende bijstand.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak besluiten op de aanvragen bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder wegens het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen aan eiseressen gezamenlijk een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 453,50 (vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres 1 betaalde griffierecht van € 194 (honderdvierennegentig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 9 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zaaknummer NL24.23140 (niet gepubliceerd).
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.
6.Besluit proceskosten bestuursrecht.