ECLI:NL:RBDHA:2025:2398

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
NL23.37428
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Syrische vreemdeling, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 31 oktober 2023. Dit besluit verleende eiser een verblijfsvergunning asiel met een ingangsdatum van 12 augustus 2022. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en stelt dat deze ten onrechte is vastgesteld op de datum van indiening van het formulier M35-H, terwijl de ingangsdatum volgens hem zou moeten zijn gebaseerd op het moment waarop hij zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, namelijk op 18 juli 2022. De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie en een hoger beroep van de minister. Na kennisname van een relevante uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 januari 2025, heeft de rechtbank de minister gevraagd om aan te geven of deze uitspraak gevolgen heeft voor het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ten onrechte heeft vastgesteld en dat deze moet worden aangepast naar 18 juli 2022. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het de ingangsdatum betreft en stelt deze zelf vast. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37428

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister,
(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 31 oktober 2023, waarin aan eiser een verblijfsvergunning asiel is verleend met ingang van 12 augustus 2022 tot 12 augustus 2027, op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van 12 augustus 2022.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorstin het licht van de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 19 oktober 2023 [1] , waarbij prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie zijn gesteld, en het ingestelde hoger beroep van de minister tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 11 december 2023 [2] . De rechtbank heeft, mede gelet op de gestelde prejudiciële vragen en het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, aanleiding gezien om het beroep aan te houden totdat het Hof van Justitie de vragen van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem heeft beantwoord dan wel Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak heeft gedaan in hoger beroep.
1.5.
Op 22 januari 2025 heeft de rechtbank partijen bericht dat er kennis is genomen van de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 [3] . Deze uitspraak ziet op de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft de minister verzocht om aan te geven of deze uitspraak gevolgen heeft voor het bestreden besluit.
1.6.
De minister heeft op 6 februari 2025 een nadere reactie ingediend en heeft daarbij ook toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
1.7.
Eiser heeft op 13 februari 2025 een nadere reactie gegeven en ook toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten. Een nader onderzoek ter zitting is achterwege gelaten met toepassing van artikel 8:57 van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank overweegt eerst het volgende. Voor de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 gold als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel de datum van het ondertekenen van het formulier M35-H. Het Unierecht kent geen bepalingen over wat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel dient te zijn. Dat is aan de lidstaten zelf om daarover een nadere invulling te geven. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling een asielverzoek vormvrij kan doen en daarvan kan al sprake zijn als de vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar maakt. Daarom is er niet pas sprake van een asielverzoek in de zin van de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn als een vreemdeling zijn verzoek formeel heeft ingediend. De nationaalrechtelijke keuze om voor het bepalen van de ingangsdatum in artikel 44, tweede lid, van de Vw aan te sluiten bij het begrip asielaanvraag, heeft daarom als gevolg dat de ingangsdatum van te verlenen asielvergunningen wordt bepaald door het moment dat een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten zijn asielwens kenbaar maakt. Dat moment is volgens de Afdeling bepalend voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. Dat is dus volgens de Afdeling de datum van de loopbrief en niet de datum waarop het voorgeschreven formulier is ingevuld.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich op 18 juli 2022 in Ter Apel heeft gemeld en aldaar zijn asielwens heeft geuit. De loopbrief is van 18 juli 2022. Op 12 augustus 2022 heeft eiser het M35-H formulier ondertekend. In het besluit van 31 oktober 2023 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel verleend met ingang van 12 augustus 2022.
4. Eiser betoogt terecht dat de minister in het besluit van 31 oktober 2023 een verkeerde ingangsdatum van de verblijfsvergunning heeft vastgesteld. De minister is ten onrechte uitgegaan van de datum waarop eiser zijn aanvraag heeft ingediend aan de hand van het formulier model M35-H. De minister moet bij het bepalen van de ingangsdatum namelijk uitgaan van het moment waarop de vreemdeling ten overstaan van de autoriteiten in persoon zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. In deze procedure blijkt uit de loopbrief dat eiser op 18 juli 2022 zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt ten overstaan van de autoriteiten. Dit wordt door de minister ook erkend. Daarom had de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moeten vaststellen op 18 juli 2022. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:159, rechtsoverwegingen 3 tot en met 3.2.
5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 31 oktober 2023 wordt vernietigd voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel heeft vastgesteld op 12 augustus 2022. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning zelf vast te stellen op 18 juli 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb).
5.1.
De minister moet de proceskosten vergoeden. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-, namelijk 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.
5.2.
Voor een lagere wegingsfactor, bijvoorbeeld zeer licht (0,25 in plaats van 1) zoals door de minister bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor het bepalen van de wegingsfactor is het gewicht van de zaak bepalend. Een behandeling van een zaak in de bezwaar-en beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij zich duidelijke redenen voordoen om hiervan af te wijken [4] . Dergelijke redenen zijn in deze zaak niet gebleken. Het beroep tegen de ingangsdatum van het bestreden besluit vergt een inhoudelijke beoordeling en behoort tot de categorie gemiddeld. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten gezien in de eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 om een lagere wegingsfactor toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 oktober 2023, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 12 augustus 2022;
- stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 18 juli 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit
van 31 oktober 2023;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-,.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:408.