ECLI:NL:RBDHA:2025:24023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
NL 25.21118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Syrische vreemdeling en de beoordeling van het terugkeerbesluit en inreisverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vreemdeling afkomstig uit Syrië. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing was op de vreemdeling, wat betekende dat hij niet als vluchteling kon worden erkend. De rechtbank vernietigde echter het terugkeerbesluit en het inreisverbod, omdat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdeling bij terugkeer naar Syrië niet het risico liep op ernstige schade. De rechtbank wees op de volatiele veiligheidssituatie in Aleppo en de humanitaire crisis in Syrië, die niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat de minister niet had aangetoond dat de vreemdeling geen reëel risico liep op willekeurig geweld of andere ernstige schade bij terugkeer. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21118

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het aan hem opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. De rechtbank is verder van oordeel dat het terugkeerbesluit onvoldoende is gemotiveerd. Daarom worden het terugkeerbesluit en het inreisverbod vernietigd.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in dit geding. Onder 3 staat het asielrelaas van eiser. Onder 4 staat een samenvatting van de bestreden besluiten. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de minister de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Ook gaat de rechtbank daar in op de vragen of de minister aan eiser terecht een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft opgelegd. Aan het eind – onder 6 – staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 29 september 2021 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2.1.
Met het besluit van 1 mei 2025 (bestreden besluit 1) heeft de minister de asielaanvraag van eiser afgewezen.
2.2.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft zaaknummer NL25.21119.
2.3.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De minister heeft met het besluit van 17 oktober 2025 (bestreden besluit 2) bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en moet terugkeren naar Syrië. Ook heeft de minister aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] , als tolk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst, zodat partijen zich kunnen uitlaten over bestreden besluit 2.
2.7.
Eiser heeft gronden ingediend tegen bestreden besluit 2.
2.8.
De minister heeft hierop gereageerd.
2.9.
De rechtbank heeft op 18 november 2025 het onderzoek gesloten.

Het asielrelaas

3. Eiser komt uit Syrië en stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1999. Hij heeft tijdens het nader gehoor het volgende verklaard. Hij is nooit in militaire dienst geweest en is nooit actief geweest voor of aangesloten geweest bij een (gewapende) groepering. Eiser kent ook niemand, familie noch vrienden, die aangesloten zijn geweest bij een gewapende groepering. In 2014 of 2015 is eiser bij een luchtaanval aan zijn schouder gewond geraakt. Verder heeft eiser zelf betrekkelijk weinig meegekregen van de oorlog. Hij weet niet wie er in zijn stad (Al Bab) aan de macht was. Eiser kwam niet of nauwelijks buiten. Vanwege de oorlog hebben zijn ouders besloten om Syrië te verlaten. Eiser is in 2016 samen met zijn ouders en zijn drie biologische broers naar Turkije gegaan. Hij was toen 15 of 16 jaar oud. De ouders van eiser zijn inmiddels gescheiden. Een van zijn broers is overleden en een broer verblijft thans in Nederland en heeft een verblijfsvergunning. Eiser heeft in Turkije verschillende werkzaamheden verricht en is ergens in 2020 uit Turkije vertrokken. Hij is via Duitsland naar Nederland gereisd. Eiser wil niet terug naar Syrië omdat hij dan zijn dienstplicht zal moeten vervullen en hij niet betrokken wil zijn bij bloedvergieten.
3.1.
Tijdens het aanvullend gehoor 1(F) op 13 februari 2024 heeft eiser verklaard dat hij tijdens de oorlog thuisbleef en veel computerspelletjes speelde. Soms ging hij ook wel naar buiten om te voetballen op straat. In 2014-2015 is eiser gewond geraakt. Hij was alleen onderweg naar de bakker om brood te halen. Er ontstond een gevecht tussen milities en eiser is toen gewond geraakt. Kort daarna is eiser met zijn familie naar Turkije vertrokken. Er waren geen familieleden van eiser betrokken bij de strijd. Eiser was hier evenmin bij betrokken. Op de vraag waarom op foto’s is te zien dat hij met verschillende wapens staat, heeft eiser verklaard dat veel mensen in Syrië – uit nieuwsgierigheid – met een wapen of bepaalde kledij (legeruniform) op de foto staan. Legeruniformen kan men zo bestellen in een kledingzaak of laten maken. Verder liggen er in Syrië overal wapens. Het mortierwapen waarmee eiser op de foto staat is niet van hemzelf, maar van vrienden. Eiser weet niet of zijn vriend op de foto aangesloten was bij de [naam] . Verder verklaart eiser desgevraagd dat hij een tatoeage heeft laten plaatsen van het Vrije Syrische Leger (VSL) toen hij samen met vrienden was en een van hen al zo’n tatoeage had laten plaatsen. In Turkije ontstonden problemen tussen eiser en zijn familie. Zijn vader is dominant en wilde hem dingen opleggen. Eiser wilde op zichzelf gaan wonen en voor zichzelf zorgen. Via een persoon, genaamd [naam] , werd eiser geholpen om af en toe vanuit Turkije Syrië weer in te reizen. Eiser ging soms naar Syrië om een andere sfeer te proeven. Hij ging er kaarten in de plaats Bab Al-Salama waar het VSL aan de macht was.
3.2.
Tijdens het aanvullend gehoor 1(F) van 17 juli 2024 heeft eiser het volgende verklaard. In 2014 was eiser nog minderjarig. Zijn broertje is overleden in Syrië en daarom zijn zijn ouders van elkaar gescheiden. Ieder is zijn eigen weg gegaan. Eiser is de thuissituatie ontvlucht en uit huis gegaan. De dood van zijn broer en de scheiding van zijn ouders hebben eiser doen besluiten zich aan te sluiten bij het VSL, meer specifiek bij de [naam] . Eiser was verdrietig vanwege de dood van zijn broer en wilde wraak nemen op het leger van het regime. Hij heeft zich bij hen aangesloten om zijn woonplaats en zichzelf tegen IS te verdedigen. Eiser heeft eerst geleerd te schieten tijdens een training in een kazerne in de plaats Hawar. Die training duurde nog geen maand. Na de training werd eiser BMP-chauffeur. Hij moest soldaten naar de frontlinie brengen en weer terug. Hij zat de eerste maand bij de eerste infanterie. In 2015 tijdens een gevechtsactie in Tell-Huissein is de schutter van de DSjK weggerend en is eiser in de pick-up gestapt om diens rol over te nemen. Toen de leider van de brigade dat zag, heeft hij gezegd dat eiser de nieuwe schutter was. Eiser is bij die gevechtsactie gewond geraakt aan zijn benen en rug en werd verzorgd in Turkije totdat hij beter was. Met de DSjK heeft eiser aan alle zware gevechten deelgenomen. Eiser schoot van ver af. Het doel was om de weg vrij te maken voor de infanterie. In Abla is eiser voor de tweede keer gewond geraakt en overgebracht naar Mare in Turkije. Eiser heeft 10 dagen in het ziekenhuis gelegen en heeft vervolgens weer deelgenomen aan gevechtsacties in Al-Bab. Later in 2017 is eiser ongeveer 8 maanden lang bodyguard geweest van de commandant van de speciale divisie van [naam] . Toen het hoofd van de brigade zag dat eiser lef en durf had, zonder te kijken naar de consequenties, was hij bezorgd om eiser en liet hij hem zijn persoonlijke beveiliger worden. Eiser is toen gestopt als schutter van de DSjK en niet meer betrokken geweest bij gevechtsacties. Op een gegeven moment was eiser het zat. Zijn vader in Turkije had een beroerte en een hernia gehad. Eiser wilde er niet de schuld van krijgen dat zijn vader dood zou gaan en zijn broertjes achter zouden blijven. Zijn vader had ook met hem gebeld en hem laten weten dat hij niet nog een kind wilde verliezen. Eiser was al 2 à 3 keer gewond geraakt. Eiser was geraakt door het telefoontje van zijn vader en is toen met wapens naar Turkije vertrokken. Toen eiser in Turkije was, is hij gebeld door zijn commandant van de brigade. Hij heeft gezegd dat eiser volgelvrij verklaard is. Sindsdien heeft eiser niets meer vernomen van [naam] . Wel hebben vrienden van eiser hem gevraagd waarom hij op deze wijze is vertrokken en gezegd dat de commandant op zoek is naar hem.
3.3.
Tijdens het aanvullend gehoor 1(F) van 12 maart 2025 heeft eiser het volgende verklaard. Eiser wilde vanaf het begin tegen het Syrische regime vechten. Dat was de bedoeling, maar uiteindelijk was er waar eiser zat geen front met het Syrische regime en heeft eiser in de periode dat hij bij [naam] zat alleen tegen IS gevochten. Eiser is een paar keer gewond geraakt. De laatste keer werd hij naar een ziekenhuis in Turkije gebracht. Daar werd hij bezocht door zijn vader. Op dat moment heeft eiser de keuze gemaakt om te deserteren uit de [naam] . Dit had te maken met een combinatie van factoren. Eiser was het onder andere niet eens met het beleid van de [naam] om mensen naar het buitenland (Libië) te sturen om te gaan strijden. Verder was er sprake van afvalligheid, het gebruik van drugs en het vechten tegen andere VSL-groepen. Bovendien kwam eiser erachter dat zijn vader heel ziek was. Eiser is vervolgens eind 2017 of 2018 gedeserteerd. In de pick-up waarmee hij vertrok, lagen wapens die eiser later heeft verkocht aan een wapenwinkel aan de Turkse grens. Eiser heeft de leider met zijn ongeoorloofde vertrek gekleineerd. Een paar maanden na zijn vertrek uit Syrië is eiser een aantal keren telefonisch met de dood bedreigd door [naam] , een keer rechtstreeks door deze leider en een aantal keren via gezamenlijke vrienden die bij de [naam] zaten. Die vrienden vertelden hem dat de baas hem niet met rust zou laten. Eiser vreest bij terugkeer naar Syrië voor [naam] , die het er niet bij laat zitten wat er is gebeurd.

De bestreden besluiten

4. De minister heeft de aanvraag (als kennelijk ongegrond) afgewezen omdat volgens hem is gebleken dat ernstige vermoedens bestaan dat eiser zich in Syrië, wegens zijn betrokkenheid bij de [naam] in de periode 2014-2018, schuldig heeft gemaakt aan gedragingen zoals bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv). Deze betrokkenheid blijkt volgens de minister uit het beeldmateriaal, dat hij op eisers Instagram- en X-account heeft aangetroffen, en eisers afgelegde (en geloofwaardig geachte) verklaringen tijdens de laatste twee aanvullende 1(F) gehoren. De minister heeft uit openbare bronnen afgeleid dat de [naam] tussen 2014 en 2018 ernstige misdrijven heeft gepleegd. Eiser wordt door de minister, met toepassing van de knowing and participation test, ook individueel verantwoordelijk gehouden voor (betrokkenheid bij) deze misdrijven. Dat eiser in deze periode minderjarig was maakt dat niet anders. De toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vv leidt tot de conclusie dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser kan volgens de minister dus niet worden aangemerkt als verdragsvluchteling en komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op grond van artikel 3.107 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) komt eiser ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000. Aangezien het ten tijde van het bestreden besluit 1 onduidelijk en onzeker was hoe de algemene veiligheidssituatie zich na de machtswisseling in Syrië ging ontwikkelen is hierom aangenomen dat eiser bij terugkeer wel een reëel risico loopt op ernstige schade. In het bestreden besluit 2 is de minister hiervan teruggekomen en heeft hij zich mede aan de hand van het gewijzigde landenbeleid Syrië, op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij dat risico loopt. Hierbij heeft de minister ook betrokken dat voor Aleppo, de provincie waaruit eiser afkomstig is, een lager niveau van willekeurig geweld geldt en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn individuele omstandigheden een verhoogd risico loopt het slachtoffer te worden van willekeurig geweld. De minister legt eiser daarom ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod op.

De beoordeling door de rechtbank

5. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de asielaanvraag. Ook is hij het niet eens met het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Hij heeft een aantal beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt hierna deze beroepsgronden.
De afwijzing van de asielaanvraag
Heeft de minister aannemelijk gemaakt dat de [naam] zich in de periode 2014-2018 heeft schuldig gemaakt aan artikel 1(F)-misdrijven?
5.1.
Eiser betoogt dat de door de minister aangehaalde bronnen over de periode van na 2018 gaan. Eiser betwist dat de [naam] onder het VSL actief zou zijn. Bovendien is de informatie van de bronnen waar de minister naar verwijst te summier, algemeen en te vaag voor de conclusie dat de [naam] mensenrechtenschendingen heeft gepleegd.
5.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de [naam] in de periode 2014-2018 zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, marteling en executies. Hiervoor acht de rechtbank van doorslaggevend belang dat eiser dit zelf heeft verklaard tijdens het aanvullend 1(F)-gehoor op 17 juli 2024. Zo heeft eiser desgevraagd verklaard dat gevangen genomen IS-strijders werden gedood, meegenomen of gemarteld. [2] De rechtbank volgt de correctie van deze verklaring niet. Volgens deze correctie heeft deze verklaring geen betrekking op IS-strijders, maar op mensen die door de IS-strijders werden gevangen genomen. Deze correctie past echter niet in de vervolgvragen en vervolgantwoorden die eiser tijdens dit gehoor heeft gegeven. Daaruit volgt immers dat eiser het evident heeft over de behandeling van IS-strijders door de groepering waarvan eiser deel uitmaakte. De rechtbank acht verder van belang dat eiser tijdens hetzelfde gehoor heeft verklaard dat hij als DSjK-schutter eerst schoot om de weg veilig te maken voor de infanterie. Hierbij heeft eiser desgevraagd verklaard dat willekeurig werd geschoten. Er werd alleen gericht geschoten in het geval van scherpschutter of gerichte schutters. [3] Ook heeft hij toen verklaard dat hij met de DSjK iets ging uitkammen. [4] Bovendien volgt uit vier bronnen dat de [naam] onderdeel uitmaakte van het VSL. [5] Ook volgt uit twee bronnen dat het VSL in de periode 2014-2018 betrokken is geweest bij ernstige misdrijven. [6] Met deze informatie in combinatie met de verklaringen van eiser is het standpunt van de minister voldoende aannemelijk gemaakt.
Is sprake van knowing participation?
5.2.
Eiser betoogt dat hij destijds niet wist en ook niet redelijkerwijs had kunnen weten dat hij deelnam aan een misdrijf als bedoeld in artikel 1(F) van het Vv. Bovendien heeft de minister ten onrechte onvoldoende waarde gehecht aan zijn jonge leeftijd en de mentale kwetsbare toestand waarin eiser zich bevond op het moment van aansluiting. Zijn broer was immers gedood en zijn ouders waren net gescheiden, terwijl hij zich in een kwetsbare levensfase bevond.
5.2.1.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. De minister heeft in bestreden besluit 1 voldoende gemotiveerd dat sprake was van knowing participation. Hierbij hecht de rechtbank wederom doorslaggevende waarde aan de eerdergenoemde verklaringen van eiser over de behandeling van IS-strijders door de [naam] , waaruit volgt dat eiser zich bewust is geweest van de misdrijven van de [naam] . Ook heeft de minister overeenkomstig paragraaf C2/7.10.7.4.1 van de Vc 2000 voldoende rekening gehouden met de leeftijd van eiser ten tijde van deze misdrijven. Zo wijst de minister terecht op het beeldmateriaal waaruit volgt dat eiser trots was om aangesloten te zijn bij de [naam] en op de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij een zeer actief lid was van de groepering. Ook blijkt uit zijn verklaringen niet van enige druk of dwang die op eiser is uitgeoefend door de andere strijders en/of leiders binnen de groepering. Uit de verklaringen volgt ook dat eiser er zelf voor heeft gekozen om zich aan te sluiten bij de [naam] om de dood van zijn broer te wreken. Dat sprake is geweest van dwang en overmacht heeft eiser dus niet aannemelijk gemaakt. De minister wijst ook terecht op het feit dat eiser gedurende een lange periode, ruim vier jaar, heeft meegedaan aan verschillende hevige gevechtsacties. Aan het einde van deze periode was eiser meerderjarig. Daar komt bij dat eiser meermaals gewond is geraakt. Eiser had tijdens zijn herstel meermaals de mogelijkheid zich te onttrekken aan de strijd en de werkzaamheden voor de [naam] , maar heeft dit niet gedaan. Ook heeft eiser verklaard dat hij zich fanatiek heeft opgesteld zonder daartoe gedwongen te zijn. Als gevolg van deze opstelling is eiser ook benaderd door de leider van de Special Forces om zijn persoonlijke lijfwacht te worden. De minister wijst er terecht op dat lijfwachten van leiders van gewapende groeperingen in het algemeen personen zijn die hun loyaliteit aan de groep en diens leider hebben bewezen en zeer bedreven zijn in militaire vaardigheden. Dit volgt ook uit de verklaringen van eiser. Dat eiser zijn lijfwacht was, volgt ook uit beeldmateriaal. Niet is gebleken dat eiser – ondanks zijn leeftijd – geen kennis had van de ernst van de misdrijven die zijn gepleegd. Gelet op zijn rol binnen de groepering in combinatie met zijn eigen verklaringen kan niet anders dan geconcludeerd worden dat hij weet had, of had moeten hebben, van de door de [naam] gepleegde ernstige misdrijven.
Is sprake van personal participation?
5.3.
Eiser betwist dat sprake is van personal participation. Eiser had als DSjK-schutter en als BMP-chauffeur onvoldoende zicht op wat er op het slagveld gebeurde.
5.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in bestreden besluit 1 voldoende heeft gemotiveerd dat in ieder geval sprake is van personal participation totdat eiser lijfwacht werd. Eiser heeft de buitengerechtelijke executie en detentie, marteling/foltering en zware mishandeling gefaciliteerd. Eiser is immers voetsoldaat en daarna DSjK-schutter en BMP-chauffeur geweest. Daar komt bij dat zonder deze voetsoldaten de [naam] geen machtspositie in de regio Aleppo zou hebben kunnen bekleden en de genoemde misdrijven niet (op dezelfde wijze) plaats zouden hebben kunnen vinden. Zonder de werkzaamheden van eiser als strijder en soldaat zouden de veiligheidsdiensten van de [naam] immers geen vijanden en/of burgers gevangen kunnen nemen en vervolgens buitengerechtelijk executeren- en detineren, martelen/folteren en/of zwaar mishandelen. Eiser heeft als strijder een directe-, actieve-, en wezenlijke bijdrage geleverd aan de genoemde door de [naam] gepleegde oorlogsmisdrijven, te weten buitengerechtelijke executie- en detentie, marteling/foltering en zware mishandeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser op grond van zijn individuele omstandigheden een reële vrees voor ernstige schade bij terugkeer naar Syrië?
5.4.
Eiser betoogt dat hij een reële vrees heeft voor ernstige schade bij terugkeer in verband met zijn desertie en het stelen van wapens. Hij heeft de leider van de [naam] gekleineerd. Bij terugkeer kan hij wraakacties verwachten van deze leider.
5.4.1.
De minister betoogt dat eiser deze vrees in verband met individuele omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister verwijst naar de motivering van bestreden besluit 1.
5.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op individuele gronden een reëel risico loopt op ernstige schade. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit openbare bronnen volgt dat de leider van [naam] zeer nauwe banden onderhoudt met Turkije. [7] Na zijn desertie heeft eiser van 2018 tot en met medio 2021 zonder problemen in Turkije verbleven. De minister voert terecht aan dat als de leider van [naam] wraak wilde nemen op eiser, dat hij deze wraak eenvoudig in Turkije had kunnen (laten) uitvoeren. Eiser heeft echter na het telefoontje enkele maanden na zijn vertrek uit Syrië niets meer vernomen van deze leider. Daardoor is niet aannemelijk dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade van de zijde van deze leider bij terugkeer naar Syrië. De enkele mogelijkheid daartoe is op zichzelf niet voldoende om dit aan te nemen. [8] De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de ambtshalve toets van artikel 64 van de Vw 2000 moeten verrichten?
5.5.
Eiser betoogt dat de minister de asielaanvraag niet als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen en dat de minister daarom een ambtshalve toets aan artikel 64 van de Vw 2000 had moeten verrichten.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister de asielaanvraag op goede gronden heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De minister heeft deze beoordeling daarom terecht op grond van artikel 6.1e, tweede lid, van het Vb 2000 achterwege gelaten.
Tussenconclusie asielaanvraag
5.7.
De beroepsgronden van eiser over de afwijzing van de asielaanvraag slagen niet. Dit betekent dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat artikel 1(F) van het Vv op eiser van toepassing is en hij daarom geen aanspraak maakt op een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De minister heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen. Het beroep tegen bestreden besluit 1 is ongegrond.
Het terugkeerbesluit
5.8.
Bestreden besluit 2 strekt tot wijziging van bestreden besluit 1. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen bestreden besluit 2.
5.9.
Eiser betoogt dat het standpunt van de minister over de veiligheidssituatie in Syrië, meer concreet de provincie Aleppo, onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. De minister heeft voor de provincie Aleppo ten onrechte geen hogere gradatie van willekeurig geweld aangenomen. Op meerdere plaatsen in Syrië spelen grote conflicten en gevaren voor de burgers. De spanningen nemen alleen maar toe, terwijl de minister daarmee geen rekening houdt. Bestreden besluit 2 is ook gebrekkig gemotiveerd, omdat vooral wordt ingegaan op de aantallen (burger)slachtoffers, die niet representatief zijn voor de woonomgeving van eiser. Bovendien volgt uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) dat bij de beoordeling van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (Kri) [9] het aantal burgerslachtoffers in verhouding tot de totale bevolking niet de enige of doorslaggevende beoordelingsmethode mag zijn. In dit kader verwijst eiser ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3153). Provincie Aleppo is een van de provincies waarin de meeste burgerslachtoffers zijn gevallen. Volgens een update van het Institute for the Study of War zijn Syrische regeringstroepen en de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) in oktober ten westen van de Tishreen-dam in Aleppo met elkaar in gevecht geraakt. Een artikel van de New York Times meldt dat de spanningen oplopen door pogingen van de regering om de door Koerden geleide regio in het noordoosten van Syrië onder haar gezag te krijgen. Deze spanningen hebben geleid tot een dodelijke uitbarsting van gevechten in Aleppo tussen de centrale regering en de door Koerden geleide militie. Verder verwijst eiser naar het Country Focus rapport van EUAA van juli 2025, het rapport COI Syria van EUAA van 1 oktober 2025 en het algemeen ambtsbericht Syrië van mei 2025. Hieruit volgt dat de Tishreen-dam een slagveld is geworden, waarbij schade aan de dam is ontstaan. Hierdoor is een verstoring in de water- en elektriciteitsvoorziening ontstaan, wat de humanitaire situatie verder heeft verslechterd. Ook wijst eiser op informatie van het Syrische Netwerk voor Mensenrechten waaruit volgt dat bijna dagelijks een dode valt in Aleppo door landmijnen, autobommen of aanvallen van de strijdende partijen. Uit het voornoemde EUAA-rapport van juli 2025 volgt ook dat het merendeel van de ongevallen met niet-ontplofte oorlogsresten plaatsvond in Aleppo. Volgens eiser is het duidelijk dat de situatie in Syrië alles behalve veilig is. Eiser loopt daarom vanwege de algemene situatie in zijn woonomgeving in Syrië een reëel risico op ernstige schade. Bovendien loopt eiser dit risico ook vanwege zijn persoonlijke problemen met de leider van de [naam] als gevolg van desertie en diefstal van wapens. Ten slotte wijst eiser erop dat zijn medisch dossier bij de minister bekend is. Hij heeft eerder ook al een beroep gedaan op zijn medische situatie. Eiser kampt namelijk met medische problematiek die behandeling behoeft. Ook hierom is het risico voor eiser om slachtoffer te worden in zijn woonomgeving zeer reëel.
5.9.1.
De minister betoogt dat voor geheel Syrië sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld. De minister verwijst naar een brief aan de Tweede Kamer van 10 juni 2025 en een bijlage bij deze brief. Volgens de minister is hij op basis van deze informatie terecht en op goede gronden tot de conclusie gekomen dat in heel Syrië sprake is van de laagste gradatie van willekeurig geweld. Er is volgens de minister geen informatie overgelegd die een ander beeld van Aleppo schetst. De minister verwijst verder voor de beoordeling van de situatie in Aleppo naar de motivering vanaf pagina 3 van bestreden besluit 2. De minister interpreteert artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri zo dat de humanitaire situatie globaal moet worden meegewogen in de beoordeling als dit een direct of indirect gevolg is van het handelen of nalaten van de strijdende partijen in een actief gewapend conflict. Hierbij geldt dat het betrekken van de indirecte consequenties van het handelen en het nalaten van de strijdende partijen op de humanitaire omstandigheden onder de streep niet zal leiden tot grote verschillen in de beoordeling van (de gradatie van) artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri en of uiteindelijk bescherming zal moeten worden geboden op deze grond. Humanitaire omstandigheden die geen verband houden met willekeurig geweld in het kader van een lopend gewapend conflict, kunnen wel een rol spelen in de meer algemene beoordeling onder artikel 3 van het EVRM of uitzetting een reëel risico op blootstelling aan een onmenselijke behandeling oplevert, maar dat valt buiten de scope van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri en wordt in het algemeen restrictief uitgelegd. Zoals uit het algemeen ambtsbericht van mei 2025 blijkt, was in Syrië in de verslagperiode sprake van een ernstige humanitaire crisis: de noden waren ten tijde van en na de val van het Assad-regime groter dan op enig ander moment tijdens de oorlog. Hieruit volgt dat de humanitaire situatie in Syrië op dit moment zeer slecht is, doch niet of slechts in (zeer) beperkte mate te wijten aan een thans lopend gewapend conflict, maar meer het gevolg is van de jarenlange oorlog, economische sancties en nalatigheid van de regering Assad, die inmiddels geen actor meer is binnen het gewapende conflict. Volgens de minister spelen de humanitaire omstandigheden in de beoordeling van de gradatie van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri geen (doorslaggevende) rol. Verder volgt uit het algemeen ambtsbericht van mei 2025 dat ontplofbare oorlogsresten en mijnen weliswaar een ernstige bedreiging voor burgers in Syrië vormen, maar niet is gebleken dat er sinds de machtsovername (substantiële aantallen) nieuwe explosieven zijn geplaatst in de regio Aleppo. Voorts werken verschillende NGO’s zoals het ICRC met zijn partners van de Syrische Rode Halve Maan actief samen om de gevaren van explosieve oorlogsresten te beperken. Hierbij wijst de minister onder andere op gratis fysieke revalidatie en psychosociale ondersteuning die slachtoffers van explosieven hebben ontvangen. Door goede voorlichting en de actieve opruimwerkzaamheden van NGO’s lijkt de bedreiging die uitgaat van ontplofbare oorlogsresten en mijnen effectief te worden beperkt. Ook de aantallen slachtoffers die in de EUAA Country Focus zijn vermeld bleven beperkt. Dat in de toekomst sprake zal zijn van een grote toename van het aantal slachtoffers van ontplofbare oorlogsresten en mijnen, is dan ook niet te verwachten. Ook dit vormt een indicatie voor het vasthouden aan een lage gradatie van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri binnen de glijdende schaal. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser geen individuele, risicoverhogende omstandigheden heeft aangevoerd. Tot slot verwijst de minister wat betreft de gestelde medische problematiek naar wat hierover is vermeld in bestreden besluit 1.
5.9.2.
De rechtbank overweegt dat het HvJ EU in het arrest van 17 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:892; Ararat) heeft overwogen dat de procedurevoorschriften van artikel 13, eerste en tweede lid, van de Tri de eerbiediging beogen te waarborgen van het beginsel van non-refoulement dat een absoluut karakter heeft. Het is aan de bevoegde nationale rechterlijke instanties om, in voorkomend geval, erop toe te zien dat dit beginsel in acht wordt genomen wanneer gegevens uit het dossier, zoals aangevuld of verhelderd tijdens de voor hem gevoerde procedure op tegenspraak, die hun ter kennis zijn gebracht doen vermoeden dat afbreuk aan dat beginsel zou kunnen worden gedaan. Het bestaan van deze verplichting van de nationale rechter om, in voorkomend geval ambtshalve, toe te zien op eerbiediging van het beginsel van non-refoulement, geldt op dezelfde wijze in het kader van een procedure inzake internationale bescherming als in het kader van een procedure die is ingeleid met een aanvraag voor een verblijfsvergunning naar nationaal recht.
5.9.3.
Het HvJ EU heeft in het arrest van 4 september 2025 (ECLI:EU:C:2025:647; Adrar) heeft overwogen dat artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn (Tri) de bevoegde nationale autoriteit verplicht om in alle stadia van de terugkeerprocedure het beginsel van non-refoulement te eerbieden. De bevoegde nationale autoriteit moet met het beginsel van non-refoulement rekening houden in alle stadia van de procedure, vanaf het moment waarop een terugkeerbesluit wordt vastgesteld tot het moment waarop de uitvoering van dat besluit door de rechter wordt getoetst.
5.9.4.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat bij de beoordeling of zich in het land dan wel, in voorkomend geval, het gebied waaruit een vreemdeling afkomstig is, een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri voordoet, moet worden uitgegaan van het land of gebied waar de desbetreffende vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats heeft gehad. [10] Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voorafgaand aan zijn vertrek zijn normale woon- en verblijfplaats heeft gehad in de provincie Aleppo. Dit betekent dat de situatie aldaar moet worden beoordeeld.
5.9.5.
Uit de uitspraak van 16 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3153) volgt dat bij de beoordeling of een uitzonderlijke situatie zich voordoet onder meer van belang is of de bij het gewapende conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers of vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot, of de geweldpleging wijdverspreid is, of het gewapende conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden. Ook is van belang hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld of als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt. De Afdeling heeft verder de volgende feiten en omstandigheden relevant geacht:
  • algemene veiligheidssituatie;
  • regionale spreiding van geweld;
  • gerichtheid van het geweld en het risico op willekeurige burgerslachtoffers;
  • veiligheidsstructuur;
  • gebied van terugkeer;
  • ontheemden; en
  • humanitaire omstandigheden.
5.9.6.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen ter onderbouwing van hun standpunt onder andere verwijzen naar het algemeen ambtsbericht Syrië van mei 2025 (AAB), het Country Focus rapport van EUAA van juli 2025 (EUAA-Country Focus) en het EUAA-rapport COI Syria van 1 oktober 2025 (EUAA-COI Syria). De rechtbank leidt uit deze openbare informatie af dat de veiligheidssituatie in Syrië in de verslagperiode van het AAB van 27 november 2024 tot en met april 2025 volatiel was en in hoge mate gefragmenteerd: de geweldniveaus fluctueerden en het beeld verschilt per gebied per week. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In de provincie Aleppo escaleerde tussen december 2024 en maart 2025 het conflict tussen het door Turkije gesteunde SNA en de SDF. [11] In februari en maart 2025 bleven er gevechten en luchtaanvallen plaatsvinden. De SNA en de SDF vochten voornamelijk bij de Tishreen-dam en de Qara Quzag-brug. [12] Het Turkse leger voerde luchtaanvallen uit bij de actieve frontlijnen bij Kobani en de Tishreen-dam, maar naar verluidt ook op doelwitten die verder van het front lagen. Ook zouden burgers die protesteerden bij de Tishreen-dam getroffen zijn door droneaanvallen. Op 10 maart 2025 is een staakt-het-vuren afgesproken tussen de centrale autoriteiten en de SDF. Desondanks vonden nog steeds gevechten plaats tussen beide partijen en het Turkse leger voerde naar verluidt luchtaanvallen uit op door de SDF-gecontroleerde gebieden. Eind maart 2025 stopte het geweld in de buurt van de Tishreen-dam als gevolg van Amerikaanse druk. [13] Rond half mei 2025 en in juni 2025 liepen spanningen tussen SNA-facties en de SDF bij de Tishreen-dam uit op nieuwe gevechten. [14] De spanningen liepen in augustus 2025 verder op, waarbij sprake was van gevechten tussen de partijen. Vanaf september 2025 zijn deze gevechten geïntensiveerd, waarbij ook burgerslachtoffers zijn gevallen. Turkije heeft bovendien aangekondigd eind 2025 een militaire actie tegen de SDF te steunen als de SDF niet voor die tijd is geïntegreerd. [15] Ontplofbare oorlogsresten vormen een aanhoudende, ernstige bedreiging voor het leven van burgers, met name voor terugkerende Syriërs, in grote delen van het land. De aanwezigheid hiervan bemoeilijkt in sommige plaatsen toegang tot gezondheidszorg en onderwijs. [16] Deze ontplofbare oorlogsresten vormen met name in Aleppo een probleem. [17] Volgens het UN OCHA waren ongelukken met ontplofbare oorlogsresten echter door het hele land een dagelijkse realiteit. De terugkeer van honderdduizenden Syriërs naar hun voormalig woongebied leidde tot een sterke toename van het aantal slachtoffers. Uit bestaande cijfers volgt dat tussen 8 december 2024 en 30 april 2025 zeker 372 mensen omkwamen en 543 mensen gewond raakten door ongelukken met ontplofbare oorlogsresten. Volgens HALO Trust waren deze cijfers waarschijnlijk een ernstige onderschatting. [18] UNCOI maakt melding van significante schendingen van mensenrechten van burgers door SNA in maart 2025, zoals executies, moorden, willekeurige arrestaties en martelingen. [19] Tussen november 2024 en mei 2025 zijn in Aleppo door ACLED 1.598 veiligheidsincidenten vastgesteld. Hiermee was in Aleppo sprake van de meeste incidenten. [20] In deze periode waren de minste incidenten in april en mei 2025, maar bij veruit de meeste incidenten was sprake van geweld tegen burgers en explosies. [21] In Aleppo vielen in de periode tussen december 2024 en mei 2025 444 burgerslachtoffers. [22] In de periode tussen 1 juni 2025 en 26 september 2025 heeft ACLED 187 veiligheidsincidenten vastgesteld in Aleppo, waarbij in de maanden augustus en september 2025 sprake was van de meeste veiligheidsincidenten. Meer dan de helft van deze incidenten betrof explosies en burgerslachtoffers. [23] In Syrië is verder sprake van een ernstige humanitaire crisis. [24] In bijna veertien jaar gewapend conflict is de Syrische infrastructuur op grote schaal verwoest. De energie- en elektriciteitssector ligt in puin en de waterinfrastructuur is, in alle delen van het land, ook enorm aangetast. Rond eind maart 2025 waren de Tishreen-dam en het Alouk-waterstation al meerdere maanden buiten werking, waardoor honderdduizenden mensen in het oosten van de provincie Aleppo zonder betrouwbare elektriciteit of water zaten. [25] In mei 2025 waren deze dam en dit waterstation nog steeds buiten gebruik als gevolg van het conflict. [26] De gezondheidszorg verkeert eveneens in kritieke toestand. [27] De relatief grootschalige terugkeer zorgde bovendien voor extra druk op de al overbelaste basisvoorzieningen en infrastructuur. [28] In de maanden na de machtsomwenteling waren er vrijwel geen noemenswaardige verbeteringen in de slechte levensomstandigheden voor de overgrote meerderheid van de bevolking. Er was volgens bronnen in de eerste maanden zelfs sprake van enige verslechtering. [29]
5.9.7.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in Aleppo geen sprake is van een hogere gradatie van willekeurig geweld dan de voor Aleppo aangenomen laagste gradatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000. Hiervoor acht de rechtbank allereerst van belang dat uit de hiervoor weergegeven informatie volgt dat in Aleppo sinds de val van het Assad-regime feitelijk altijd sprake is geweest van gewapende confrontaties. Weliswaar zijn deze vanaf april 2025 sterk afgenomen, maar sinds half mei nemen deze weer steeds verder toe. De minister wijst in bestreden besluit 2 op een nieuw staakt-het-vuren van 7 oktober 2025, maar eerder bleef de strijd ook doorgaan ondanks meerdere staakt-het-vuren zodat hiermee niet aannemelijk is dat de strijd nu daadwerkelijk is beëindigd. In dat kader verwijst eiser ook terecht naar een nieuwswebsite van Syrian Network for Human Rights waaruit volgt dat er ook na 7 oktober 2025 nog veel burgerslachtoffers in Aleppo vallen als gevolg van strijd. [30] Daar komt bij dat uit de in 5.9.5 genoemde informatie volgt dat sprake is van een aanzienlijk hoeveelheid veiligheidsincidenten in Aleppo. Weliswaar zijn deze incidenten sinds april 2025 steeds verder afgenomen, maar in augustus en september 2025 zijn deze daarentegen weer toegenomen. In deze maanden zijn ook de spanningen en confrontaties tussen de SNA en de SDF geïntensiveerd. De rechtbank acht hierbij ook van groot belang dat meer dan de helft van deze veiligheidsincidenten burgerslachtoffers en explosies (waaronder explosies als gevolg van oorlogsresten) betreffen. De rechtbank is van oordeel dat uit al deze informatie volgt dat de veiligheidssituatie in de provincie Aleppo, nog steeds volatiel is en er dagelijks burgerslachtoffers vallen als gevolg van willekeurig geweld. De minister heeft in bestreden besluit 2, noch in de reactie van de minister van 17 november 2025, voldoende uitgelegd waarom ondanks deze volatiele situatie in Aleppo waarbij voortdurend willekeurig burgerslachtoffers vallen toch niet kan worden gesproken van een hogere gradatie van willekeurig geweld dan de voor Aleppo aangenomen laagste gradatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000.
5.9.8.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de humanitaire situatie in Syrië geen rol speelt in de beoordeling van de gradatie van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri. [31] De rechtbank volgt niet de motivering van de minister dat de humanitaire situatie niet of slechts in (zeer) beperkte mate te wijten is aan een thans lopend conflict. De Afdeling heeft overwogen dat humanitaire omstandigheden die het directe of het indirecte gevolg zijn van het handelen en/of het nalaten van een actor van ernstige schade die partij is bij een gewapend conflict in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kri, als relevante omstandigheid in deze globale beoordeling moeten worden betrokken. [32] In het AAB staat dat in bijna veertien jaar gewapend conflict de Syrische infrastructuur op grote schaal is verwoest, de waterinfrastructuur enorm is aangetast, de gezondheidszorg in kritieke toestand verkeert, meer dan 90% van de Syriërs onder de armoedegrens leeft en meer dan de helft van de bevolking geen of niet genoeg toegang tot voedsel heeft. [33] Dit is evident het gevolg van het jarenlange gewapende conflict in Syrië. Hiermee staat voor het oordeel van de rechtbank vast dat de humanitaire omstandigheden het directe of indirecte gevolg zijn van het handelen en/of het nalaten van een actor van ernstige schade die partij is bij een gewapend conflict zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2025. [34] De omstandigheid dat de regering van Assad niet langer een actor is in het conflict, maakt dit niet anders. De minister heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de Syrische infrastructuur niet ook door andere actoren in de gewapende strijd die nog steeds voortduurt, is ontstaan. Daar komt bij dat uit de eerdergenoemde informatie volgt dat door de gewapende strijd in Aleppo tussen de SNA en de SDF de Tishreen-dam al maanden buiten werking is, wat de humanitaire situatie in Aleppo heeft verergerd. Ook hieraan heeft de minister ten onrechte geen aandacht besteed.
5.9.9.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de minister het hoge aantal ontheemden in Syrië niet kenbaar in de motivering heeft betrokken. Zo waren er in mei 2025 volgens cijfers van UNHCR 7,4 miljoen mensen binnenlands ontheemd. [35] De minister heeft niet beoordeeld hoeveel hiervan het gevolg is van het gewapende conflict en wat dit betekent voor de conclusie over de veiligheidssituatie.
5.9.10.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de minister weliswaar stelt dat humanitaire omstandigheden die geen verband houden met willekeurig geweld in het kader van een lopend gewapend conflict wel een rol kunnen spelen bij de meer algemene beoordeling onder artikel 3 van het EVRM, maar de minister heeft deze beoordeling van het non-refoulement verbod niet kenbaar gemaakt in bestreden besluit 2, dan wel in zijn reactie van 17 november 2025. Ook hierdoor is de motivering van het terugkeerbesluit onvoldoende.
5.10.
Eiser betoogt tot slot terecht dat geen rekening is gehouden met zijn medische omstandigheden. In artikel 5, aanhef en onder c, van de Tri is bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van de Tri rekening moet worden gehouden met de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land. In bestreden besluit 2 is hieraan geen aandacht besteed. De minister verwijst in zijn reactie van 17 november 2025 naar p. 14 en verder van bestreden besluit 1. Op deze pagina’s stelt de minister dat eiser een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 kan doen. Verder wijst de minister erop dat ten tijde van bestreden besluit 1 geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot uitzetting naar Syrië. Een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 zal dit niet anders maken. De rechtbank is van oordeel dat hieruit niet volgt dat bij het opleggen van het terugkeerbesluit kenbaar rekening is gehouden met de gezondheidssituatie van eiser. Dit, terwijl eiser al in zijn zienswijze van 16 april 2025 heeft gewezen op zijn gezondheidsklachten en het medische dossier, dat de rechtbank overigens niet heeft aangetroffen tussen de gedingstukken, op verzoek van de minister aan het dossier zou hebben toegevoegd. Verder klemt het temeer dat met de gezondheidstoestand van eiser geen rekening is gehouden, nu het met de (toegang tot) gezondheidszorg erbarmelijk is gesteld in Syrië. [36] De beroepsgrond slaagt.
Eindconclusie
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het terugkeerbesluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Als gevolg hiervan is het beroep gegrond en zal de rechtbank het terugkeerbesluit vernietigen. Nu het terugkeerbesluit wordt vernietigd, houdt het inreisverbod ook geen stand en zal de rechtbank ook het inreisverbod vernietigen. Dit betekent dat de rechtbank bestreden besluit 2 zal vernietigen.
6.1.
De rechtbank ziet aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand uitsluitend voor zover deze kosten zijn gemaakt voor het beroep tegen bestreden besluit 2. De rechtbank stelt de hoogte van deze proceskosten vast op € 907,-. Hierbij stelt de rechtbank de beroepsgronden van 9 november 2025 gelijk met een beroepschrift (1 punt, met een waarde van € 907,-). Bestreden besluit 2 is niet behandeld op de zitting, zodat de rechtbank hiervoor geen punt toekent.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 mei 2025 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2025 gegrond en vernietigt dat besluit;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.E. Schulmer, voorzitter, mr. R.B.H. Hebbink en mr. R. Barzilay, leden, in aanwezigheid van mr. A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 december 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Daaronder tevens verstaan diens ambtsvoorgangers.
2.P. 21.
3.P. 12-13.
4.P. 18.
5.1. Al Jazeera, “First group of refugees returns to Syria’s Jarablus”, website Al Jazeera, 7 september 2016, https://www.aljazeera.com/news/2016/9/7/first-group-of-refugees-returns-to-syrias-jarablus
6.1. Amnesty International, War crimes in the Syrian conflict, 17 april 2015, https://www.amnesty.org.uk/war-crimes-syria;
7.Islamic World News: “Infographic: The most Important Turkish-backed Groeps Operating in Nothern Syria", Infographic: The Most Important Turkish-backed Groups Operating In Northern Syria - Islamic World News.
8.Vergelijk het arrest van 30 oktober 1991 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, nrs. 13163/87 e.a., ECLI:CE:ECHR:1991:1030JUD001316387, Vilvarajah e.a. t. het VK, punt 111.
9.Zie in dit kader artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 16 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8940, r.o 2.1.2 en van 22 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1428, r.o 2.8.1.
11.P. 38 AAB.
12.P. 67 AAB.
13.P. 68 AAB en p. 84 EUAA-Country Focus.
14.P. 69 AAB en p. 84 EUAA-Country Focus.
15.P. 10 EUAA-COI Syria.
16.P. 81-82 AAB.
17.P. 101 EUAA-Country Focus.
18.P 82 AAB.
19.P. 39 EUAA-Country Focus.
20.P. 92 en 93 EUAA-Country Focus.
21.P. 106-107 EUAA-Country Focus.
22.P. 96 EUAA-Country Focus.
23.P. 19-21 EUAA-COI Syria.
24.P. 84 AAB en p. 67 EUAA-Country Focus.
25.P. 85 AAB.
26.P. 101 EUAA-Country Focus.
27.P. 85 AAB.
28.P. 81 AAB.
29.P. 85 AAB.
30."aleppo" | News - Syrian Network for Human Rights.
31.P. 10 van de reactie van de minister van 17 november 2025.
32.De uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3153, r.o 4.2.
33.P. 84-85 AAB.
35.P. 78 AAB.
36.P. 82 en 85 AAB.