ECLI:NL:RBDHA:2025:24278
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser op 6 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft eerder, op 20 januari 2025, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit bekend te maken. Eiser heeft op 28 juli 2025 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank voorlopig is toegewezen.
De rechtbank overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, tenzij er al een termijn is gesteld door de rechter. In dit geval heeft de rechtbank in haar eerdere uitspraak al een termijn gesteld en is er geen nieuwe ingebrekestelling nodig. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, waardoor het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 200 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.