In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres beoordeeld, die van Palestijnse nationaliteit is en een asielaanvraag heeft ingediend. Eiseres heeft op 3 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na een eerdere afwijzing van haar asielaanvraag heeft zij op 25 september 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. De rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard, maar de minister heeft op 11 oktober 2024 de asielaanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens opnieuw beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat er geen procesbelang meer is bij een beslissing op het beroep wegens het niet tijdig beslissen, omdat de minister inmiddels op de aanvraag heeft beslist.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Eiseres heeft eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die telkens zijn afgewezen omdat zij haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de contra-expertise van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) niet relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag, omdat deze niet aantoont dat eiseres van Palestijnse afkomst is. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat eiseres geen gelijk krijgt in deze procedure. Wel wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 453,50.