In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft op 3 september 2024 een asielaanvraag ingediend, die door de minister op 25 oktober 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 januari 2025 is eiser echter niet verschenen, terwijl zijn gemachtigde wel aanwezig was. De minister heeft in een brief van 23 januari 2025 aangegeven dat eiser sinds 8 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen contact meer is met zijn gemachtigde. Dit roept de vraag op of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep.
De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer heeft met zijn gemachtigde. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank oordeelt dat het bestaan van een claimakkoord met Duitsland niet betekent dat eiser recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Gezien deze omstandigheden verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser.