ECLI:NL:RBDHA:2025:2503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.41853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door gebrek aan procesbelang en contact met gemachtigde

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft op 3 september 2024 een asielaanvraag ingediend, die door de minister op 25 oktober 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 januari 2025 is eiser echter niet verschenen, terwijl zijn gemachtigde wel aanwezig was. De minister heeft in een brief van 23 januari 2025 aangegeven dat eiser sinds 8 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat er geen contact meer is met zijn gemachtigde. Dit roept de vraag op of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep.

De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact meer heeft met zijn gemachtigde. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. De rechtbank oordeelt dat het bestaan van een claimakkoord met Duitsland niet betekent dat eiser recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Gezien deze omstandigheden verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en kent geen proceskostenvergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41853
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Hij heeft op 3 september 2024 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het besluit van 25 oktober 2024 (het bestreden besluit) deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beantwoordt allereerst de vraag of eiser procesbelang heeft bij het beroep. De minister heeft namelijk in een brief aan de rechtbank van 23 januari 2025, onder verwijzing naar een uitdraai uit zijn systeem, laten weten dat uit zijn gegevens blijkt dat eiser sinds 8 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Verder heeft de minister ook nog een claimverzoek van de Duitse autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten van 20 december 2024 en een claimakkoord van de Nederlandse autoriteiten van 23 december 2024 overgelegd.
3. De gemachtigde van eiser heeft op 23 januari 2025 desgevraagd aangegeven dat hij geen contact meer heeft met eiser.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat, als een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder de minister te laten weten waar hij verblijft er in beginsel vanuit gegaan wordt dat die
vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als de vreemdeling contact onderhoudt met zijn gemachtigde.1
5. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden en het bericht van de gemachtigde van eiser, stelt de rechtbank vast dat eiser sinds 8 november 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en sindsdien geen contact meer heeft met zijn gemachtigde. Hieruit volgt dat er vanuit moet worden gegaan dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dat er in dit geval een akkoord ligt van de Nederlandse autoriteiten op een claimverzoek van Duitsland, maakt dit niet anders. Uit de hiervoor onder 4 weergegeven rechtspraak volgt immers dat, in het geval van een MOB-melding, contact met de gemachtigde een vereiste is voor het blijven aannemen van procesbelang. Daarbij komt dat het bestaan van een claimakkoord niet zonder meer betekent dat een vreemdeling ook daadwerkelijk zal worden overgedragen. De minister heeft ter zitting ook aangegeven dat er op dit moment geen overdracht is gepland. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde beroep.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662 en van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4094.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 1 weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.