ECLI:NL:RBDHA:2025:2529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.32739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) van Syrische eisers op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van drie Syrische eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 19 januari 2023, en het bezwaar daartegen werd op 25 juli 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld, waarbij de eisers, hun gemachtigde en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en de eisers, en dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan. De eisers hebben aangevoerd dat zij financieel afhankelijk zijn van de referent en dat zij onder slechte omstandigheden in Jordanië verblijven, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de referent zijn ouders financieel kan ondersteunen vanuit Nederland en dat de emotionele afhankelijkheid niet voldoende is om de aanvraag te honoreren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag. De eisers krijgen geen griffierecht terug, maar de rechtbank kent wel een proceskostenvergoeding toe van € 1.814,- aan de eisers. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier, en is openbaar gemaakt op 11 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer 1] , eiseres 1,
[eiser], V-nummer: [v-nummer 2] , eiser en
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 3] , eiseres 2,
tezamen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 juli 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers, H. Rida als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres 1 is geboren op [geboortedag 1] 1969, eiser is geboren op [geboortedag 2] 1976 en eiseres 2 is geboren op [geboortedag 3] 2009. Eisers stellen de Syrische nationaliteit te hebben. Eisers hebben op 6 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv omdat zij in Nederland willen verblijven bij hun meerderjarige zoon en broer, [naam] (referent). Referent heeft de Syrische nationaliteit en heeft sinds 9 augustus 2021 een asielvergunning in Nederland.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van familieleven tussen referent en eisers in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres 1 en eiser. Tussen eiseres 2 en referent neemt verweerder niet aan dat hechte persoonlijke banden bestaan. Zo is niet gebleken dat referent een verregaande rol had in de opvoeding van eiseres 2.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste was de bevoegde beslissingsautoriteit op het moment van het bestreden besluit de Minister van Asiel en Migratie. De beslissing is genomen door een onbevoegde beslissingsautoriteit, omdat het bestreden besluit is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Ten tweede heeft verweerder bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en hechte persoonlijke banden niet alle elementen voldoende betrokken. Zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting onder andere dat eisers altijd hebben samengewoond met referent, zij financieel afhankelijk van hem zijn, de banden tussen eiseres 2 en referent zeer hecht zijn en eiseres 1 en eiser voor hun fysieke gesteldheid afhankelijk zijn van referent. Verweerder heeft verder onvoldoende bij zijn beoordeling betrokken dat eisers onder slechte omstandigheden in Jordanië verblijven. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Bevoegdheid tot het nemen van het bestreden besluit
6. Met ingang van 2 juli 2024 is de bevoegde beslissingsautoriteit in het Nederlandse vreemdelingenrecht de minister van Asiel en Migratie. Nu het bestreden besluit van 25 juli 2024 is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is er sprake van een gebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit zorgvuldigheidsgebrek te passeren omdat eisers hierdoor niet zijn benadeeld. [2] Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat het bestreden besluit is genomen en ondertekend door een ambtenaar die daartoe op grond van mandaat bevoegd was.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen referent en eiseres 1 en eiser (ouders)
7. In geschil is of tussen referent en zijn ouders sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Een familierelatie tussen een ouder en een meerderjarig, niet jongvolwassen, kind valt namelijk alleen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM als hiervan sprake is. [3] Verweerder moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Elementen zoals financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten in die beoordeling een rol spelen. Verder kan de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat tussen referent en zijn ouders geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat niet is gebleken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen hen bestaan. Niet in geschil is dat eiseres 1 en eiser en referent tot aan zijn vertrek altijd hebben samengewoond, maar verweerder heeft mogen stellen dat samenwoning op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Verweerder heeft verder in de beoordeling betrokken dat eiseres 1 en eiser niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zorgafhankelijk van referent zijn. Zo kunnen eiseres 1 en eiser hun dagelijkse taken nog steeds zelfstandig uitvoeren, waardoor verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de fysieke aanwezigheid van referent niet noodzakelijk is. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eisers geen medische stukken hebben overgelegd waaruit dit blijkt. De omstandigheid dat referent zijn ouders financieel onderhoudt, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om te spreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid nu referent zijn ouders financieel kunnen blijven ondersteunen vanuit Nederland. Voor zover referent heeft betoogd dat zijn ouders onder moeilijke omstandigheden in Jordanië verblijven en daardoor afhankelijk zijn van referent, heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat artikel 8 van het EVRM niet strekt tot bescherming op humanitaire of sociaaleconomische gronden. Het is begrijpelijk dat referent zijn ouders wil steunen nu zij in een moeilijke situatie verblijven, maar verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat dit nog niet betekent dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ten aanzien van de beroepsgrond dat referent psychische klachten ondervindt doordat hij eisers mist, heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat referent niet onder behandeling staat bij een specialist. De rechtbank begrijpt dat het voor referent zwaar is om zijn ouders niet bij hem in de buurt te hebben, maar dat maakt niet dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
Hechte persoonlijke banden tussen eiseres 2 en referent
8. Tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus wordt volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) slechts familieleven aangenomen, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat sprake is van hechte persoonlijke banden. Hechte persoonlijke banden is een begrip van feitelijke aard. Of daarvan sprake is, moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Er moet daarbij sprake zijn van een band tussen referent en zijn zusje die de gebruikelijke omgang overstijgt. [4]
8.1.
De rechtbank toetst of verweerder alle relevante individuele elementen heeft meegewogen in de beoordeling of sprake is van hechte persoonlijke banden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen concluderen dat tussen referent en zijn zusje geen sprake is van hechte persoonlijke banden. De omstandigheid dat referent en zijn zusje altijd hebben samengewoond in gezinsverband is een indicatie voor hechte persoonlijke banden, maar leidt niet zonder meer tot de conclusie dat daarvan sprake is. [5] Verweerder heeft terecht bij de beoordeling betrokken dat referent geen evidente zorgtaken heeft gehad voor zijn zusje. De ouders zijn altijd in beeld geweest, hebben altijd voor haar gezorgd en doen dat nu nog steeds. Ten aanzien van de beroepsgrond dat eiseres 2 gestelde psychische problemen heeft en dat zij daardoor niet naar school gaat, heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat de ouders als primaire verzorgers nog altijd aanwezig zijn in het leven van eiseres 2. Ook deze beroepsgrond kan daarom niet leiden tot het oordeel dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseres 2.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en heeft verweerder geen belangenafweging hoeven maken. [6]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.
11. Nu het gebrek ten aanzien van het bevoegde bestuursorgaan en de ondertekening van het bestreden besluit gepasseerd wordt met artikel 6:22 van de Awb, bestaat in beginsel aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Dit bedrag wordt door de rechtbank vastgesteld op € 1.814,-. [7]

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 september 2020 in de zaak Azerkane, ECLI:CE:ECHR:2020:0602JUD000313816. Zie ook de uitleg in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
4.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 26 november 2013, Vasquiez t. Zwitserland, par. 48, ECLI:CE:ECHR:2013:1126JUD000178508.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1187.
7.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.