ECLI:NL:RBDHA:2025:2535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.J. Toonders, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 10 januari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 11 februari 2025 was opgeheven, maar dat dit niet betekent dat de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring, zowel de zware als lichte gronden, als feitelijk juist en voldoende gemotiveerd beoordeeld. De eiser voerde aan dat er onvoldoende zicht was op uitzetting naar Algerije en dat de minister onvoldoende voortvarend handelde, maar de rechtbank oordeelde dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de bewaring en dat de minister niet verplicht was om voortvarend te handelen aan de uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, met mr. S.D.C.J. Verheezen als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6696

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Op 7 februari 2025 heeft verweerder de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting in Breda behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen.
5. Eiser voert aan dat er onvoldoende zicht is op uitzetting naar Algerije en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
6. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Uit vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), volgt dat voor een bewaring krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. Dit betekent dat verweerder ook niet gehouden is voortvarend te werken aan deze uitzetting. De stelling van eiser treft dan ook geen doel.
7. Voor zover eiser betoogt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn asielaanvraag volgt de rechtbank dat evenmin. Op grond van artikel 59b, tweede lid, van de Vw duurt de bewaring niet langer dan vier weken, of zes weken indien verweerder voorafgaand aan de asielbeschikking een voornemen uitbrengt. Uit vaste rechtspraak [2] van de Afdeling, volgt dat de termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als de maximale termijn waarbinnen verweerder voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat de vreemdeling voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. Eiser heeft op 9 januari 2025 asiel aangevraagd. Op 18 januari 2025 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden en heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Bij besluit van 2 februari 2025 is eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. [3]
8. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:271, en 12 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3139.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.
3.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.