ECLI:NL:RBDHA:2025:2577
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. A. Kortrijk, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag is ingediend op 20 januari 2024, en de minister had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, aangezien de minister pas op 19 juli 2024 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eisers hebben de minister op verschillende momenten in gebreke gesteld, en het beroep is op 28 oktober 2024 ingesteld, wat tijdig is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en legt de minister een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Indien de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt vast dat de minister aan eisers € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 187. De uitspraak is gedaan op 13 februari 2025 en openbaar gemaakt.