Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
2.De feiten
- Montis kan zich, bij toepasselijkheid van de BC, rechtstreeks beroepen op de minimumbescherming van artikel 7 lid 4 BC, en derhalve op een beschermingsduur van minimaal 25 jaar vanaf de vervaardiging van het werk (rov. 4.5.10);
- het ontbreken van een instandhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 21 lid 3 (oud) BTMW kan daaraan niet afdoen, hetgeen het hof ook afleidt uit het Cassina
- de termijn van 25 jaar is beginnen te lopen op 1 januari 1983 en is geëindigd op 1 januari 2008 (rov. 4.5.11).
- indien vast komt te staan dat Duitsland het land van oorsprong van de Charly is, heeft Montis in Nederland auteursrechtelijke bescherming van die stoel genoten tot 1 januari 2008, maar nadien niet meer (rov. 4.5.12);
- Montis heeft voor de periode tot 1 januari 2008 belang bij bewijslevering dat Duitsland als het land van oorsprong van de Charly heeft te gelden (rov. 4.8.1);
- om te kunnen oordelen dat sprake is geweest van een eerste publicatie in Duitsland, moet komen vast te staan dat Montis de Charly op de beurs in Keulen niet slechts heeft tentoongesteld, maar deze ook aan het publiek, waaronder de meubelverkopers, heeft aangeboden en dat potentiële afnemers de mogelijkheid hadden de Charly te bestellen en/of te kopen (rov. 4.8.5);
- indien vast komt te staan dat Duitsland het land van oorsprong van de Charly is, heeft [bedrijfsnaam] met de Beat in het tijdvak tussen april 2007 en 1 januari 2008 inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Montis op de Charly (rov. 4.10).
Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt:
3.Het geschil
- de Staat veroordeelt tot vergoeding van de door Montis geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen, op te maken bij staat;
- de Staat veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
look-a-likes, zoals de Beat van [bedrijfsnaam] .
4.De beoordeling
look-a-likesvan de Charly en de Chaplin, welke verkoop gecontinueerd kon worden door de onrechtmatige wetgeving en rechtspraak. [bedrijfsnaam] betwist niet langer dat de eerste publicatie van de Charly op de meubelbeurs in Keulen heeft plaatsgevonden. Het had bovendien geen zin meer om de bewijsopdracht van het hof 's-Hertogenbosch in de bodemprocedure van de zaak Montis/ [bedrijfsnaam] te volbrengen, omdat de Hoge Raad in die procedure al heeft geoordeeld over de situatie dat Duitsland het land van oorsprong van de Charly is, aldus steeds Montis.
- Pas in de bodemprocedure heeft Montis zich op het standpunt gesteld dat Duitsland het land van oorsprong van de Charly is. Ten aanzien van de Chaplin heeft Montis niets gesteld over een ander land van oorsprong dan Nederland. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft vervolgens ten aanzien van de Charly aan Montis opgedragen te bewijzen dat de stoel is getoond op de meubelbeurs in Keulen in januari 1983 en ten aanzien van de Chaplin het auteursrecht, gelet op het Montis I-arrest, als vervallen beschouwd (zie 2.12 hiervoor);
- Aan die bewijsopdracht met betrekking tot de Charly is geen gevolg gegeven omdat partijen in tussentijds (incidenteel) hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank. In hoger beroep heeft het hof 's-Hertogenbosch bij tussenarrest van 27 december 2011 een nieuwe bewijsopdracht gegeven, namelijk dat Montis moest bewijzen dat de Charly voor het eerst is gepubliceerd in de zin van artikel 3 lid 3 BC op de meubelbeurs van Keulen in januari 1983 (zie 2.13 hiervoor);
- Ook aan die bewijsopdracht is geen gevolg gegeven omdat partijen tussentijds cassatieberoep hebben ingesteld tegen het arrest van het hof 's-Hertogenbosch. In cassatie heeft de Hoge Raad, bij het beantwoorden van de vraag of artikel 21 lid 3 (oud) BTMW in strijd was met de BC, steeds de aanname gedaan dat Duitsland als land van oorsprong van de Charly moet worden aangemerkt. Zie rov. 6.3.3. van het Montis II-arrest (onderstreping toegevoegd): "
- De Hoge Raad is hierop in het Montis III-arrest niet teruggekomen (zie 2.23 hiervoor);
- Na het Montis III-arrest hebben partijen niet meer verder geprocedeerd in de bodemprocedure. Er is dus geen gevolg (meer) gegeven aan de bewijsopdracht van het hof 's-Hertogenbosch in het tussenarrest van 27 december 2011.
(1) de geschonden regel van Unierecht strekt ertoe particulieren rechten toe te kennen,
(2) er is sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht, en
(3) er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen deze schending van de op de lidstaat rustende verplichting en de door de betrokkenen geleden schade.