ECLI:NL:RBDHA:2025:2684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.5738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Duitsland op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Tadzjiekse nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De minister stelde dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asielaanvragen in Duitsland ingediend en was van mening dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk in de gelegenheid was gesteld om zijn bezwaren te uiten en dat de minister terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van systeemfouten in de Duitse asielprocedure en dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 6 februari 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1982. Eiser heeft op 7 oktober 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, [1] omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 25 augustus 2022 en 9 april 2024 in Duitsland verzoeken tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 28 november 2024 een terugnameverzoek gestuurd naar de Duitse autoriteiten. Het terugnameverzoek is op 4 december 2024 door Duitsland aanvaard. [3]
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen overdracht aan Duitsland naar voren te brengen. Tijdens het aanmeldgehoor heeft de gehoorambtenaar op geen enkele wijze doorgevraagd naar de bezwaren van eiser tegen de overdracht aan Duitsland. Voorts stelt eiser dat in het voornemen geen sprake is van een individuele motivering, dit maakt de voorbereidingsfase gemankeerd. Volgens eiser is de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023 [4] dan ook onjuist. Het gestandaardiseerd voornemen is evident in strijd met de beginselen zoals neergelegd in de Awb. In het bestreden besluit verwijst verweerder naar zeer algemene, verouderde jurisprudentie, zoals het Jawo-arrest. [5] Dit is geen gedegen reactie op wat eiser naar voren heeft gebracht over zijn situatie in Duitsland. Tot slot beroept eiser zich op artikel 17 van de Dublinverordening omdat er een verschil in beschermingsbeleid is voor asielzoekers afkomstig uit Tadzjikistan tussen Nederland en Duitsland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag omdat eiser eerder asielaanvragen in Duitsland heeft gedaan. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt aangenomen dat Duitsland daarbij de Europese asielrichtlijnen en verdragsrechtelijke verplichtingen in acht neemt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat verweerder daar niet van uit mag gaan. Eiser is hier niet in geslaagd, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de Duitse asielprocedure en/of opvangvoorzieningen. De enkele omstandigheid dat eisers asielaanvragen in het verleden door de Duitse autoriteiten zijn afgewezen vormt geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake is van dergelijke systeemfouten. Voor zover eiser aanvoert dat het Jawo-arrest is verouderd, wordt dit ook niet gevolgd. Het Jawo-arrest is immers nog steeds relevant om te bepalen of verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5. Vastgesteld wordt dat tijdens het aanmeldgehoor eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland naar voren te brengen. Nadien is er de mogelijkheid om correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor aan te brengen, waarvan eiser geen gebruik heeft gemaakt. Eiser is daarmee voldoende in staat gesteld om alle relevante informatie over zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland naar voren te brengen. Daarnaast heeft eiser in de zienswijze en in beroep niet inzichtelijk gemaakt welke specifieke informatie hij niet naar voren heeft kunnen brengen in het aanmeldgehoor.
6. In het voornemen is niet kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser. Wel zijn er door verweerder in dit kader algemene overwegingen opgenomen als grondslag voor de overdracht aan Duitsland en de gevolgen hiervan voor eiser. In dit verband verwijst verweerder dan ook terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023. Uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat een standaardvoornemen (in een Dublinprocedure) niet betekent dat de besluitvorming onzorgvuldig is. De rechtbank is van oordeel dat in het voornemen alle voor het standpunt van verweerder dragende overwegingen zijn opgenomen. Eiser heeft daarnaast in zijn gronden ook niet duidelijk gemaakt op welke manier hij door het gestandaardiseerde voornemen in zijn belangen is geschaad. Het indienen van een zienswijze is een mogelijkheid voor eiser om op het voornemen te reageren. Eiser heeft hiervan gebruik gemaakt, waardoor verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op de verklaringen en bezwaren van eiser uit wat naar voren is gebracht in het aanmeldgehoor en de zienswijze. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat er sprake is van een voorgenomen mededeling van feitelijke aard, en niet van een rechtshandeling dat op rechtsgevolg is gericht. Dit maakt dat er geen sprake is van onzorgvuldigheid of een gebrekkige motivering in de besluitvorming.
7. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid. Hierin is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [6]
8. Eiser stelt dat het beschermingsbeleid in Duitsland verschilt van dat in Nederland ten aanzien van asielzoekers afkomstig van Tadzjikistan. Eiser heeft echter het gestelde verschil in beschermingsbeleid niet onderbouwd. Daarnaast hebben de Duitse autoriteiten met het aanvaarden van het terugnameverzoek gegarandeerd dat eiser in staat wordt gesteld een asielaanvraag in Duitsland in te dienen en dat eisers asielaanvraag vervolgens in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. In dit verband heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van systeemfouten in de Duitse asielprocedure, wat een verder onderzoek naar het risico op non-refoulement in Duitsland na overdracht niet nodig maakt. Bovendien kan eiser hier geen beroep meer op doen als is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder andere uit de Afdelingsuitspraak van 12 juni 2024. [7] Dit maakt dat de beroepsgrond over het gestelde verschil in beschermingsbeleid niet slaagt en verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU nr. 604/2014).
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Hoofdstuk C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.